Droogpreek
met kerst 2012
Soms zijn er van die zinnen die op de
een of andere manier zich in je nestelen. Opeens is er die ene zin. Je weet
niet waar ze vandaan komt. Het lijkt wel of ze ergens in een onkenbare diepte
was opgeslagen en nu misschien toevallig naar boven komt. Een zin die je niet
meer loslaat. Alsof er een boodschap in wordt meegegeven. Misschien heb je haar
in het voorbijgaan opgepikt en meegenomen. Je weet het niet. Het enige dat je
weet is: ze dient zich aan en je moet er iets mee.
Ik wil me nu beperken tot een paar van
die zinnen of woorden. En daarover iets zeggen, er als het ware zoekend om heen
cirkelen en luisteren naar een misschien verborgen boodschap.
De eerste zin luidt als volgt: “Het kerstverhaal
is een symboolverhaal, dat je letterlijk moet nemen.” Ik weet niet meer waar ze
vandaan kwam. Ze was er opeens. Wat ik wel weet, is dat veel mensen iets zeggen
in de trant van: “Je moet het symbolisch zien. Kerst is maar symbolisch.” Men bedoelt
daar dan meestal zoiets mee als: ‘Kerst is een verchristelijkt
zonnewendeverhaal. Het is niet echt gebeurd en je moet het allemaal niet zo
letterlijk nemen. Het is een verhaal over licht en over opnieuw beginnen. Over
vrede en harmonie. En in deze dagen herinnert het ons er nog eens aan, dat we
daarbij stil moeten staan.’ Niemand zal ontkennen dat dat allemaal niet
belangrijk is. In deze dagen wordt er veel over vrede en harmonie gepraat, en
als het een beetje meezit, is dat allemaal niet vrijblijvend. Mensen komen dichter
bij elkaar en er wordt naar de ander omgezien. Hoe kort van duur en hoe weinig ook,
het is tenminste iets. Ik vraag me alleen af: In hoeverre hebben we daar het
kerstverhaal voor nodig? Het kan toch ook zónder de kennis en de inspiratie van
dat oeroude verhaal?!
Of zou het op een ander manier
symbolisch zijn?: De stal is geen echte stal. Ze staat symbool voor mijn binnenste,
voor mijn hart, en daar wordt het kind, het nieuwe, geboren. Daar komt het goddelijke
tot leven en wordt het bewaard, gekoesterd en gebakerd; vandaaruit zal het inspireren.
Het verhaal herinnert mij eraan, hoe diep in mij mijn goddelijke oorsprong zal
leven en opstaan. Het is een ‘binnenverhaal’. En waar sta ik daarin? Ben ik het
kind, ben ik de moeder of vader, of de herder die onverwacht gegrepen wordt. Of
ben ik de stal, waarbinnen het gebeurt. Wie of wat ben ik? En vervolgens de
grote vraag: hoe zal daarnà mijn weg door het leven zijn? Ik als dat kind, als
de moeder, de vader, de herder of als de wijzen die met hun kennis komen en
vernieuwd en geraakt teruggaan naar waar ze horen. Hoe ga ik verder met het
verhaal, dat in mij is gaan wonen?
Langzaam en ongemerkt zijn we zo al
overgegaan van het symbolische naar het letterlijke.
“Het kerstverhaal is een symboolverhaal,
dat je letterlijk moet nemen.”
De tweede helft van de zin luidt: Je
moet het letterlijk nemen, -ook al weet je dat het niet allemaal zo gebeurd is
als wordt beschreven. Letterlijk nemen wil zeggen: Aanvaarden, dat er een moment
in de tijd is geweest dat de grote vernieuwing heeft plaatsgevonden. Aanvaarden,
dat er in een onbekende uithoek van het bestaan de mogelijkheid tot verandering
en vernieuwing ligt. Je herkent bijvoorbeeld de tocht van de ouders, die nog
steeds plaatsvindt. Letterlijk nemen wil zeggen: je lacht niet om de engelen
die komen zingen. Maar je stelt je onbevangen open voor een engelenmoment.
Letterlijk nemen wil zeggen: Je openen en het verhaal naar binnen laten komen
en daarna de deur naar buiten openzetten.
Er is nóg een zin, die bleef hangen. Dat
is de uitspraak: “Religie hoort achter de voordeur.” De staatssecretaris zou
dat kortgeleden gezegd of geschreven hebben rond de nieuwe Medianota. Maar als
je het beter onderzoekt, is niet meer te achterhalen wie dat wáár heeft gezegd
en of het ooit wel is gezegd. Niet officieel tenminste en in het omroeprapport
is deze zin niet te vinden. Maar goed. De uitspraak is het land doorgegaan en
heeft veel opgeroepen aan instemming en afkeuring. En als zodanig is ze eigenlijk
wel uitgesproken. ‘Religie hoort achter de voordeur.’ Bedoeld is vermoedelijk:
Je mag wel religieus zijn, aan religie doen, maar de samenleving mag er geen
last van hebben. Het is iets voor binnen. Het is een liefhebberij, zoals
postzegels verzamelen of in je vrije tijd een concert bezoeken. Natuurlijk
voegt dat wel iets toe aan je leven, maar dat geldt alleen voor jou. Religie of
de uiting van religie, de godsdienst, is iets voor achter de voordeur. Maar een
overheid die dat zou onderschrijven, zou al gauw moeten overgaan tot het
verbieden van het luiden van klokken, van de oproep door een imam vanaf een minaret,
van openbare processies, subsidieverstrekking aan religieuze instellingen,
kerken en gebouwen, en een algemene zondagsrust. Strikt neutraal. Religie heeft
immers alleen nog een kunsthistorische waarde. Maar val me er nu vooral niet
mee lastig! Geen keppeltje op straat, geen kruisje meer op je revers. Godsdienst
is een strikt persoonlijke zaak!
Ieder heeft recht op een mening. Maar
niet elke mening leidt tot geluk. Het is natuurlijk allereerst een ontkenning
van ons cultuurgoed, waar juist voor alle richtingen en stromingen ruimte en
plaats is. Een multiculturele en multireligieuze samenleving is een groot goed.
In al haar rijkdom en verscheidenheid. En als mens die in de christelijke traditie
is geworteld en daar alles aan heeft te danken, moet ik zeggen: Het zou toch
zonde zijn als het christendom, de islam, het jodendom of welke stroming dan
ook, onzichtbaar wordt en gemuilkorfd wordt. Levensovertuigingen werken door in
álles. Maar dan ook in alles. Een overheid die het geloven tot een privéhobby
beperkt en dat voorstaat, is op een hellend vlak bezig. Het hellende vlak dat
zoals we in de recente geschiedenis hebben gezien, desastreuze gevolgen kan hebben.
Iets anders is natuurlijk dat de religieuze beleving in mijn binnenste, in mijn gemoed, alleen aan mij is voorbehouden. De innerlijke beleving hoort achter de voordeur, de uiting ervan niet, of althans niet altijd. Religie en godsdienst hebben niet alleen symbolische waarde.
Iets anders is natuurlijk dat de religieuze beleving in mijn binnenste, in mijn gemoed, alleen aan mij is voorbehouden. De innerlijke beleving hoort achter de voordeur, de uiting ervan niet, of althans niet altijd. Religie en godsdienst hebben niet alleen symbolische waarde.
Dat brengt mij tot een derde en laatste
woord, dat in de afgelopen tijd bleef hangen. Het is het woord ‘vertrouwen’. Ik
haal daaruit één aspect naar voren.
Waarom gingen de ouders, Jozef en Maria,
op weg? In de eerste plaats op bevel van de overheid natuurlijk. Maar toch,
waarom? Was het volgzaamheid, was het gehoorzaamheid, was het angst voor
repercussies? Wat was het. Je kunt je nauwelijks meer voorstellen hoe dat was,
in die tijd: een zwangere vrouw, een harde en ongetwijfeld gevaarlijke en
riskante tocht. Onwillekeurig komen beelden van een voormiddeleeuwse
maatschappij naar boven, zoals je die wel ziet in een bepaalde streken in
bijvoorbeeld Afghanistan. Reizen is levensgevaarlijk. Heel begrijpelijk dat het
mooie ervan, de geboorte, wel bewaard is gebleven en tot verhaal is geworden.
Ik lees momenteel de geschiedenis van een joodse familie. Indrukwekkend, ontroerend, appellerend, uitnodigend tot begrip en herkenning. Zijns ondanks is het een leerverhaal over de levensreis van de mens. De gruwelen zijn nauwelijks te beschrijven. De overlevenden doen dat dan ook niet. In hun verhalen over vroeger voeren de humor, het andere, de boventoon. Als een soort van overlevingsmechanisme. Je moet immers wel verder met je leven. Zo is het ook met dat oude verhaal van Jozef en Maria en het kind. Het mooie voert de boventoon, de gruwel die er ook was, is mondjesmaat aanwezig en wordt overvleugeld door het goede nieuws.
Ik lees momenteel de geschiedenis van een joodse familie. Indrukwekkend, ontroerend, appellerend, uitnodigend tot begrip en herkenning. Zijns ondanks is het een leerverhaal over de levensreis van de mens. De gruwelen zijn nauwelijks te beschrijven. De overlevenden doen dat dan ook niet. In hun verhalen over vroeger voeren de humor, het andere, de boventoon. Als een soort van overlevingsmechanisme. Je moet immers wel verder met je leven. Zo is het ook met dat oude verhaal van Jozef en Maria en het kind. Het mooie voert de boventoon, de gruwel die er ook was, is mondjesmaat aanwezig en wordt overvleugeld door het goede nieuws.
Ze gingen dus op reis. De vraag: Hoe
ging men op reis. Hoe gaan wij op reis. Achter ons ligt het bekende, het
vertrouwde, vóór ons het onbekende, de lege ruimte. Dat waar we naar toe moeten,
de ruimte die we moeten binnengaan. Er is geen andere keus. Hoe gaan we. Vol
verlangen gaan we; lijdzaam gaan we; angstig gaan we; met kloppend hart gaan we,
onzeker over wat zal komen; en toch, we gaan. De schrijver filosoof Albert Camus
geeft een keus als je niet wilt of kunt. Hij zegt: Stop je leven óf ga. Voor
hem is het een gerechtvaardigde keus. Maar als we dan ook gaan, is elke stap
die we doen, de eerste. Wij weten niet waarom en hoe Jozef en Maria op weg gingen,
wel dát ze gingen. Er moet iets zijn geweest dat hen voortbewoog. Ik denk dat
het hun traditie was. In onze taal: hun spiritualiteit. Hun geloven, het joodse
geloof, kent een bijzonder soort vertrouwen. En dat is: Wat er ook gebeurt, er
is een God. Deze zal, wat Hij ooit heeft beloofd, eens waarmaken. Namelijk, dat
het rijk zal komen, het koninkrijk der hemelen, dat al zichtbaar is voor wie
het wil zien.. En ook al zit alles tegen, toch blijf je ‘God’ zeggen. ‘God’, of
met welke naam Hij wordt aangeduid.
Ik zeg het hen na in mijn eigen woorden
en taal, in mijn binnenkamer, achter de voordeur of als het moet voor iedereen
hoorbaar: Dat er een kracht is groter dan mijzelf. Dat er een stem is die tot
mij spreekt, hoe versluierd soms ook. Dat er een verhaal is, dat meegaat. Een
levenlang. Dat er een licht schijnt, voordat ik het zag.
Daarom: De reis naar het Licht dat roept
en wenkt, zal je verlichten! Jou, mij en allen die met ons meereizen.
Amen.