zondag 20 april 2014

Preek Pasen 2014

Pasen 2014

Lezing Johannes 20, 1 - 14 uit: De Bijbel in gewone taal (verschijnt najaar 2014)

Na de sabbat, op zondagochtend, ging Maria uit Magdala naar het graf. Het was heel vroeg in de ochtend, het was nog donker. Toen ze bij het graf kwam, zag ze dat de steen voor het graf weggehaald was.
Maria rende weg, naar Simon Petrus en de leerling van wie Jezus veel hield. Ze zei tegen hen: “De Heer is weggehaald uit het graf! En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.” Meteen gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf, ze renden erheen. De andere leerling liep sneller dan Petrus, en was het eerst bij het graf. Hij keek naar binnen en zag de doeken liggen. Maar het graf ging hij niet in.

Kort daarna kwam ook Simon Petrus bij het graf. Hij ging wel naar binnen. Hij zag de doeken liggen, ook de doek die om het hoofd van Jezus gezeten had. Die lag niet bij de andere doeken, maar apart, netjes opgerold.
De andere leerling ging nu ook het graf in. Toen hij de doeken daar zo zag liggen, geloofde hij dat Jezus was opgestaan. In de heilige boeken stond al dat Jezus moest opstaan uit de dood. Maar dat hadden de andere leerlingen nog niet begrepen. Toen ging Petrus en de andere leerling terug naar huis.

Maria bleef huilend bij het graf staan. En terwijl ze huilde, keek ze naar binnen in het graf. Daar zag ze twee engelen in witte kleren. De engelen zaten op de plaats waar het lichaam van Jezus had gelegen. De één zat aan het hoofdeind, de ander aan het voeteneind. De engelen vroegen haar: “Waarom huil je?” Maria zei: “Mijn Heer is weggehaald uit het graf. En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.”
Toen ze dat gezegd gezegd had, draaide ze zich om. Ze zag iemand staan. Het was Jezus, maar Maria wist niet dat hij het was.

Preek
I
Ik lees een gedicht, het is een psalm in een nieuwe hertaling. (psalm 41 naar Huub Oosterhuis).
Als volgt:

Voor mij stond een arme in vodden
uitgeteerd. Zij vroeg mij geld,
dat ze voor één nacht....
Ik gaf genoeg voor twee.

En  nu
word ik overal geprezen
om mijn weldadigheid:
'de Here heeft het gezien
met behagen' en
'wie één mens redt, redt heel de wereld.'

De waarheid is
dat ik mij schaam en schuldig voel
te leven in een heelal
van zoveel pralende rijkdom
en bittere armoe.

Ik praat erover met vrienden en bekenden.
Waar ik mij druk over maak, vragen zij.
Zo ís de wereld, gewoon deze wereld.
En wie arm is heeft toch handen.
En zo'n vrouw, die kan -
er wordt hard gelachen.

En zelfs mijn jongen, die mijn brood eet
mijn gedachten deelt, lacht mee.

Hoe verder? 'Here', die ik noem
mijn God-Ik-zal-er-zijn,
hoe verder met deze wereld?

Zal uw woord over gerechtigheid
en genade
op ons geweten inwerken
en brengen een keer
in onze gedachtenstroom

en ons stil maken
en wakker?

Dat komt heel dichtbij. Wat raakt ons nog echt? Hoe moeten wij nu verder in een stad, in een wereld, die verscheurd is? Waar om de zoveel stappen een zwerver je staande houdt. Hoe blijf je staande en rechtop. Hoe ga je om met de kennis die we hebben, met een wereld die klein is geworden, zo klein als een mobieltje. Kun je je eigen schaamte voorbij lopen? Ben je medeschuldig, medeverantwoordelijk?
Een antwoord dat we horen: Het is allemaal niet erger dan vroeger, alleen wéten  nu meer. Het gaat er niet om wìe je bent, maar wààr je bent. En waar je bent, daar moet het gebeuren. De wereld teruggebracht tot de enkele vierkante meters van je eigen woning. De zorg voor je naaste op zichtafstand en helpenswaardig. Als ik ergens moet beginnen, dan is het wel bij mijzelf.
Is dat het? Is dat het juiste antwoord?
Iemand zei: Het is de gang van de mens. Hij komt uit het paradijs, uit de eenheid, en moet tijdens zijn leven door de tweeheid van het niet-paradijs om uiteindelijk weer zijn goddelijke oorsprong te hervinden. Eén te worden met de Ene. De weg door het leven is nu eenmaal niet geplaveid met rozen. Het licht schijnt aan de horizon. Zoiets.
Of weer iemand anders: Ik weet van niets en wat ik weet, zie ik niet. Ik leef mijn leven en probeer er het beste en aangenaamste van te maken en daaraan heb ik al mijn handen vol.
En een ander gaat zo op in deemoed en helpen, dat hij of zij zichzelf ten gronde richt. En is christelijk hetzelfde als algemeen menselijk?

II
Soms blijft een regel je bij. Je weet niet waarom. Maar iets raakt je. De laatste regel uit het lied dat wij zopas hebben gezongen (zie hieronder). 'Wie naar de liefde leeft, zal in hem wonen.' ‘Wie naar/wie volgens de liefde leeft, zal in hem wonen.’ Wonen in wie? Met wie wordt die ‘in hem’ bedoeld? Het ligt voor hand: God natuurlijk. Dus: Wie volgens de liefde leeft, zal in God wonen. Dat is een prachtige gedachte of regel, maar als je er wat langer bij stilstaat, roept het wel een paar vragen op.
Want het is een tegenregel. Dat is een zin die iets anders wil zeggen dan op het eerste gezicht lijkt. Ik hoorde eerst heel associatief, toen ik het zong: Wie maar de liefde heeft, zal in hem wonen. Natuurlijk! Zo is het toch: In ons woont het goddelijke, diep in ons huist God. En met God bedoelen we dan meestal zoiets als: de liefde, het goede, het alomvattende, een goddelijke energie, een goddelijke kracht. Daarom zingen wij van harte: In elk mens woont het goddelijke. De bekende groet ‘Namasté’: Ik groet het goddelijke in jou. En als je goed kijkt, kun je dat ook bij iemand zien, ondanks misschien alles wat dat weerspreekt.
Maar de tegenregel uit het lied zegt iets anders. Niet het goddelijke of God woont in de mens, in ons, maar de mens die naar de liefde leeft, (die handelt, die iets doet,) die woont in het goddelijke, in God. Net andersom dus. Maar hoe moet je dàt dan zien? Wel: Om ons heen is als het ware een soort van ruimte, die we God mogen noemen en daarin zijn wij, leven wij en bewegen wij (Paulus). Maar dat geldt alleen voor wie volgens de liefde leeft. En andere mensen dan? vraag je je af.
In mijn jeugd in Groningen was vlak bij ons huis een gebouw van het Leger des Heils en daarop stond in neonletters: God is liefde. Een tekst uit de bijbel. Als we dat nu verbinden met die regel uit het lied, dan kunnen we zeggen: Wie volgens de liefde leeft, woont ook in de liefde, of: Wie in God leeft, woont ook in God. En dat is uiterst merkwaardig. Want wie kan of durft van zichzelf te zeggen dat hij of zij in God leeft of de liefde heeft of zal hebben? Is dat niet de ultieme vorm van hoogmoed? Uiteindelijk is er een paradox. Wie het doet, zal het hebben. Ik kom daar niet zo gemakkelijk uit. En weer de vraag: en andere mensen dan?

Heel begrijpelijk is het daarom, dat mensen zeggen: Ik doe wat ik kan, en wat ik doe doe ik naar beste eer en geweten, of wat christelijker: dat doe ik met Gods hulp, of ‘zo waarlijk helpe mij God almachtig.’  Zo leven wij ons leven met een voorbehoud. En beelden ons in dat we naar de liefde leven.

III
Vandaag is het pasen. We lazen het paasverhaal. Vorige week liep ik in de hoofdwinkelstraat in Gouda en daar hing een fel geel spandoek over de straat met de tekst:
“Gods almacht:
Met Pasen wekte Hij Jezus op uit de dood en Hij leeft!”
Het is een klassieke uitleg van het paasgebeuren. Een almachtig God in den hoge heeft iets wonderbaarlijks gedaan en zijn hand naar de wereld uitgestoken. Hij heeft Jezus letterlijk uit de dood opgewekt. En nu is de dood het einde niet meer. Adam stierf nog, de mens stierf nog, maar nu is er de hoop op een nieuw leven. Voor velen een troost.
Ik zag toen ik verder liep, nog net hoe het spandoek was bevestigd aan de pui van de hobbywinkel met de naam Handyman. Was het een onbedoelde verwijzing naar de grote Handyman in den hoge? Wie of wat is dat dan? De grote ingrijper en regelaar?
De jongen in de stationsrestauratie zei: “Pasen. Niemand weet meer wat het betekent. Maar ik ben christen en voor mij is het belangrijk.” En je zag aan hem dat dat wààr was. En toch. En toch.

Ieder mens heeft zijn eigen paasverhaal en paasbeleven. Dat mag. Maar de vraag is: mag alles wat kan? Is er niet iets waar je niet omheen kan, hoe dan ook? Wat mag onze aandacht trekken.
Is er nog een andere weg tussen het letterlijke (Gouda, de jongen) en dat we de boodschap in alles terugvinden; ook in de natuur, uit dood komt nieuw leven. (de moderne mens).

De grote paradox van het verhaal is, dat wie het leest als een historisch verslag, voor grote actuele uitlegproblemen komt te staan. Ja of nee, echt gebeurd of niet echt gebeurd, waar of niet waar. Je moet dan de beslissing nemen of je het huidige materialistisch wereldbeeld laat prevaleren boven een andere manier van de beleven van de werkelijkheid of die anders willen beleven.

Een gedachte:
Wie het verhaal van Pasen leest als een droom, komt in een andere wereld of werkelijkheid terecht. Daar waar alles kan en tijd en eeuwigheid samengaan. Daar waar de paradox wordt opgeheven. Waar geen duidelijk antwoord is, alleen het antwoord dat elk met eigen inzicht-ogen kan verstaan.
Het is het verhaal van de onzichtbare werkelijkheid, die desondanks toch bestaat en geen illusie is. In het verhaal komt Maria bij het lege graf, er is eerst niets. Dan ziet ze een engel. Die vraagt haar: waarom huil je. Het is de grote vraag waar de mens voor de grens van het ‘zijn’ komt te staan: waarom doe je dit? En de vraag is of je dan verder wilt gaan. Een zoektocht begint naar dat wat er niet is en nooit zal zijn. Of dat je je omkeert. Maria draait zich om en ziet een man die ze niet kent of herkent. Ze ziet alleen maar iemand staan.
Wil je zien en weten wie daar staat, als je je omkeert, dan heb je andere ogen nodig, een andere blik. Ik zou zeggen: de ogen van God, opstandings-ogen.
Wat zie je dan? Je ziet het antwoord: dat je al woont in de liefde en dat je al geroepen bent, voordat je verstond.
We hoeven alleen maar in de nacht van ons leven op weg te gaan, de steen te zoeken en die weg te rollen. Dan zullen we de engel ontmoeten, die ons tot inzicht zal leiden.
En die zeggen zal in zijn waarom: Ik groet het goddelijke in jou. Want je hebt je ogen geopend en gezien, wat geen mens met aardse ogen kan zien. Je hebt gezien dat er Eenheid is. Nu kun je gaan. Hij is niet hier, maar daar waar je vandaan komt en daar waar je heen gaat. Er is een licht dat schijnt in de duisternis en je hebt het gezien. En als je je nu omkeert, zul je het ontdekken. Dan zul je ook zien, dat de liefde die we God mogen noemen, overal ontwaakt en tot leven zal komen.

Amen.


Gelezen in het begin van de dienst:

PASEN

Dat Jezus is gestorven, mag niet het probleem zijn.
Maakt het wat uit?
Ook niet dat hij is opgestaan -
In vlees en bloed zoals dat heet.
Of in de geest, naar gnostici geloven
Zelfs dat hij eens leefde, wel of niet.
Men suggereerde dat een paddestoel hem heeft gebaard;
dat het een verwrongen mythe is,
een bedenksel van de macht.
Maar niemand die de kennis heeft
en ooggetuige is geweest.
Geen mens die weet wat lijden is
en eenzaamheid.
Of is dat nog te vroeg gezegd?
Zal iemand ooit verstaan
waarom de steen verwijderd is
en er een witte engel moest verschijnen;
dat er een wereld blijkt te zijn
die verder gaat dan zichtbaar leven,
en er voorbij de dood een opstaan is.
Dat ik de steen ben die moet weggewenteld.

Wat stamel ik, nu ik gelovig zoek
en vinden zal wat ik ten diepste al vermoedde.

                                             (MeB)



GEBEDEN

De steen wegrollen voor je eigen hart.
Wie kan dat nog?
Wie is in staat de steen te kennen?
Wie durft onder ogen te zien
waar wegen platgetreden zijn
en nieuwe paden zich aandienen?
Zo mogen wij gaan.

Staande aan de grenzen van leven,
van wat mensen aankunnen
en in staat zijn te dragen,
willen wij ons verbonden weten
met hen die ons zijn voorgegaan,
dichtbij met een naam en naamloos ver weg.
Zo willen wij gaan.

Wij geloven en willen geloven
in de goedheid van mensen;
dat zij geworteld zijn in de eenheid
verbonden met geest en lichaam;
dat liefde de grond is van hun bestaan.
Zo mogen wij gaan.

Dat wij mogen wonen in de ruimte van God,
roept om een antwoord.
Roept om geduld, deemoed, hoop.
Roept om mededogen en compasssie
overgave en omkeer.
En dat gaat maar door.
Zo is onze weg.
Amen