vrijdag 29 november 2013

Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen, Brief 21

Lieve kinderen.

Nu begint een nieuwe fase in de geschiedenis van het volk Israël. Het beeld dat geschetst wordt, is, dat er vanuit het huidige Jordanië een grote legermacht de Jordaan oversteekt en in één geweldige golf het hele land Palestina of Kanaän verovert. Het walst als het ware over de vijand, dat zijn de oorspronkelijke bewoners van het land Kanaän, heen. Uiteindelijk loopt deze in bezitneming van het land uit in de vorming van één groot koninkrijk, Israël, met als hoofdstad Jeruzalem, tegelijk ook de zetel van het centrale heiligdom, de tempel.
Dat klinkt prachtig. Alleen in de praktijk klopt het geschiedkundig niet helemaal, of liever helemaal niet. Het is niet één grote inval geweest. We moeten ons voorstellen, dat gedurende een langere periode allerlei woestijnvolken het land Palestina van alle kanten binnenvielen, soms delen veroverden en soms zich vermengden met de oorspronkelijke bevolking. Er ontstonden kleine stadstaadjes, die samen een verbond sloten tegenover naburige grootmachten als Babylonië en Egypte. Uit dat verbond kwam later dat ene koninkrijk Israël voort. En in dat rijk zijn allerlei verhalen uit vroegere tijden doorverteld en uiteindelijk opgeschreven. Een beetje te vergelijken met ons nog bekende verhalen uit de vroege Middeleeuwen. Later daarover nog meer. Verteld en overgeleverd vanuit het perspectief van de overwinnaar! Heel eenzijdig. God overwint. En die God is de god die uit de woestijn komt, uit de Sinaï, de god ook van de voorouders. De god die, zo geloofden ze, er altijd is geweest en staat altijd aan hun zijde. (With God on our side... er is niets nieuws onder de zon!).
Wat we nu dus krijgen, is een groot aantal avonturenverhalen, verteld vanuit het perspectief dat de God van Israël altijd het laatste woord heeft.
Voor het beter begrijpen van een en ander is voorgaande niet onbelangrijk.
En dan nu de verhalen en het zijn vaak prachtige, klassieke juweeltjes van vertelkunst.

Het volk staat dus aan de oever van de Jordaan. Aan de overkant ligt het beloofde land. De Jordaan was in die tijd (plm. 1000 voor Christus) nog niet het miezerige stroompje dat ze nu is, maar een brede rivier met hier en daar doorwaadbare plaatsen. Hoe er over te gaan, als je de omstandigheden niet kent. Er zijn twee versies. De ene is, dat net als indertijd bij de Rode Zee het water splijt en het volk over de bodem naar de overkant trekt. Nu niet onder leiding van Mozes, maar van zijn opvolger Jozua. De andere versie is dat God tegen Jozua zegt dat hij twaalf stenen in het water moet  leggen. Het volk moet daarover lopend (springend?) de rivier oversteken. Natuurlijk is dat getal twaalf hier symbolisch bedoeld en verwijst het naar de twaalf stammen of provincies, die later de nieuwe staat Israël zullen vormen.
Het volk komt in elk geval veilig aan de overkant. De eerste barrière die ze moeten innemen, is de sterke stad Jericho. Jozua stuurt twee verspieders vooruit, die de stad moeten verkennen. Ze gaan op weg en lopen rond in Jericho, dat dat overigens niet veel groter was dan misschien de oppervlakte van de Dam in Amsterdam. Ze brengen de nacht door bij een vrouw die in een huis op de muur woont, Rachab, een prostituee. Een huis op de muur geeft eenvoudig mogelijkheid tot bezoek zonder dat anderen het merken… Maar deze vreemdelingen zijn niet onopgemerkt gebleven. Als de wachters uit de stad bij haar komen en haar naar de mannen vragen, zegt ze dat ze ze niet kent. Terwijl ze op het platte dak verscholen liggen onder rieten matten. Ze worden niet ontdekt. Rachab, ook niet op haar achterhoofd gevallen, weet wat de twee verspieders vertegenwoordigen: de dood en ondergang van Jericho. "Ik laat jullie gaan, als je mij spaart als je de stad verovert", bedingt ze. Ze beloven het. Ze moet het rode koord, ddat ze over de muur laat hangen en waarmee ze de beide mannen laat ontnappen, weer uit haar raam laten hangen, als de Israëlieten d stad zullen innemen. De mannen ontsnappen ongezien. "Maar verberg je nog drie dagen in het veld, daarna kun je veilig teruggaan", geeft ze h en nog mee als een goede raad. Deze Rachab is dus een bijzondere vrouw, ondanks haar beroep. Later wordt ze wel gezien als een van de voorouders van Jezus!
Een sterke stad, hoe die te veroveren? Op advies van God doet Jozua het volgende. Het hele volk met voorop de priesters die de ark dragen, moet elke dag eenmaal om de stad heentrekken. Zeven priesters moeten aan het hoofd van de stoet lopen en onophoudelijk op hun ramshoorn blazen. Het volk moet verder zwijgen. Vol verbazing zien de bewoners van Jericho dagelijks die vreemde stoet voorbijgaan. Wat is hiervan de bedoeling? Tot de zevende dag. Dan verzoekt Jozua het volk om de stad zeven keer rond te trekken. Intussen moeten de priesters op hun bazuinen blazen. Eerst gebeurt er niets, maar bij laatste rondgang moet het volk uit alle macht gaan schreeuwen en dan zullen de muren van Jericho instorten en kunnen de Israëlieten de stad zonder slag of stoot innemen. En zo gebeurt het ook. De bewoners worden gedood, de stad volledig verwoest. Alleen het stukje muur waarop Rachab woont blijft staan, zij en haar familie worden gespaard. Het volk brengt een dankoffer aan hun God en maakt zich op voor de verovering van een volgende stad, het kleine Ai. En ook daar gebeurt iets wonderbaarlijks.

De verovering van Ai lijkt een fluitje van een cent. Maar de Israëlieten worden verslagen. Hoe kan dat? Wat blijkt. Een van hen, Achan, heeft tegen alle bevelen in toch in Jericho een deel van de buit voor zichzelf gehouden. Dat had hij niet moeten doen. God grijpt in door het volk niet te steunen. Achan heeft het goddelijk gebod overtreden en na bekentenis moet hij boeten. Hij en zijn directe familie wordt als straf gedood, verbrand en daarna onder een stapel stenen bedolven. De schuld is ingelost. Ai kan worden veroverd. Het land ligt open.
Maar daarover de volgende keer.

Overigens, ik ben eens in Jericho geweest en het was een indrukwekkende ruïne. In de vorige eeuw heeft men er opgravingen gedaan en gezocht naar het bijbelse Jericho. Men vond inderdaad sporen van een verwoesting en brand. Dus toch, zou dat het Jericho zijn? Maar helaas waren die sporen uit een andere tijd dan de intocht van de Israëlieten zou zijn geweest. Er is dus geen historisch bewijs dat Jericho ooit verwoest is zoals in de bijbel verteld wordt. Tenminste niet in die tijd.
En weer worden we uitgenodigd het historische van de bijbelverhalen niet als laatste zekerheid te zien. De vraag is echter, wat dan wel.
Het antwoord daarop komt nog wel eens.
Of niet.

Veel liefs,
Meindert


Geen opmerkingen:

Een reactie posten