Pasen 2014
Lezing Johannes 20, 1 - 14 uit: De Bijbel in gewone
taal (verschijnt najaar 2014)
Na
de sabbat, op zondagochtend, ging Maria uit Magdala naar het graf. Het was heel
vroeg in de ochtend, het was nog donker. Toen ze bij het graf kwam, zag ze dat
de steen voor het graf weggehaald was.
Maria
rende weg, naar Simon Petrus en de leerling van wie Jezus veel hield. Ze zei
tegen hen: “De Heer is weggehaald uit het graf! En ik weet niet waar hij
naartoe gebracht is.” Meteen gingen Petrus en de andere leerling op weg naar
het graf, ze renden erheen. De andere leerling liep sneller dan Petrus, en was
het eerst bij het graf. Hij keek naar binnen en zag de doeken liggen. Maar het
graf ging hij niet in.
Kort
daarna kwam ook Simon Petrus bij het graf. Hij ging wel naar binnen. Hij zag de
doeken liggen, ook de doek die om het hoofd van Jezus gezeten had. Die lag niet
bij de andere doeken, maar apart, netjes opgerold.
De
andere leerling ging nu ook het graf in. Toen hij de doeken daar zo zag liggen,
geloofde hij dat Jezus was opgestaan. In de heilige boeken stond al dat Jezus
moest opstaan uit de dood. Maar dat hadden de andere leerlingen nog niet
begrepen. Toen ging Petrus en de andere leerling terug naar huis.
Maria
bleef huilend bij het graf staan. En terwijl ze huilde, keek ze naar binnen in
het graf. Daar zag ze twee engelen in witte kleren. De engelen zaten op de
plaats waar het lichaam van Jezus had gelegen. De één zat aan het hoofdeind, de
ander aan het voeteneind. De engelen vroegen haar: “Waarom huil je?” Maria zei:
“Mijn Heer is weggehaald uit het graf. En ik weet niet waar hij naartoe
gebracht is.”
Toen
ze dat gezegd gezegd had, draaide ze zich om. Ze zag iemand staan. Het was
Jezus, maar Maria wist niet dat hij het was.
Preek
I
Ik
lees een gedicht, het is een psalm in een nieuwe hertaling. (psalm 41 naar Huub
Oosterhuis).
Als
volgt:
Voor
mij stond een arme in vodden
uitgeteerd.
Zij vroeg mij geld,
dat
ze voor één nacht....
Ik
gaf genoeg voor twee.
En nu
word
ik overal geprezen
om
mijn weldadigheid:
'de
Here heeft het gezien
met
behagen' en
'wie
één mens redt, redt heel de wereld.'
De
waarheid is
dat
ik mij schaam en schuldig voel
te
leven in een heelal
van
zoveel pralende rijkdom
en
bittere armoe.
Ik
praat erover met vrienden en bekenden.
Waar
ik mij druk over maak, vragen zij.
Zo
ís de wereld, gewoon deze wereld.
En
wie arm is heeft toch handen.
En
zo'n vrouw, die kan -
er
wordt hard gelachen.
En
zelfs mijn jongen, die mijn brood eet
mijn
gedachten deelt, lacht mee.
Hoe
verder? 'Here', die ik noem
mijn
God-Ik-zal-er-zijn,
hoe
verder met deze wereld?
Zal
uw woord over gerechtigheid
en genade
op
ons geweten inwerken
en
brengen een keer
in
onze gedachtenstroom
en
ons stil maken
en
wakker?
Dat
komt heel dichtbij. Wat raakt ons nog echt? Hoe moeten wij nu verder in een
stad, in een wereld, die verscheurd is? Waar om de zoveel stappen een zwerver
je staande houdt. Hoe blijf je staande en rechtop. Hoe ga je om met de kennis
die we hebben, met een wereld die klein is geworden, zo klein als een
mobieltje. Kun je je eigen schaamte voorbij lopen? Ben je medeschuldig,
medeverantwoordelijk?
Een
antwoord dat we horen: Het is allemaal niet erger dan vroeger, alleen
wéten nu meer. Het gaat er niet om wìe
je bent, maar wààr je bent. En waar je bent, daar moet het gebeuren. De wereld
teruggebracht tot de enkele vierkante meters van je eigen woning. De zorg voor
je naaste op zichtafstand en helpenswaardig. Als ik ergens moet beginnen, dan
is het wel bij mijzelf.
Is
dat het? Is dat het juiste antwoord?
Iemand
zei: Het is de gang van de mens. Hij komt uit het paradijs, uit de eenheid, en
moet tijdens zijn leven door de tweeheid van het niet-paradijs om uiteindelijk
weer zijn goddelijke oorsprong te hervinden. Eén te worden met de Ene. De weg
door het leven is nu eenmaal niet geplaveid met rozen. Het licht schijnt aan de
horizon. Zoiets.
Of
weer iemand anders: Ik weet van niets en wat ik weet, zie ik niet. Ik leef mijn
leven en probeer er het beste en aangenaamste van te maken en daaraan heb ik al
mijn handen vol.
En
een ander gaat zo op in deemoed en helpen, dat hij of zij zichzelf ten gronde
richt. En is christelijk hetzelfde als algemeen menselijk?
II
Soms
blijft een regel je bij. Je weet niet waarom. Maar iets raakt je. De laatste
regel uit het lied dat wij zopas hebben gezongen (zie hieronder). 'Wie naar de
liefde leeft, zal in hem wonen.' ‘Wie naar/wie volgens de liefde leeft, zal in
hem wonen.’ Wonen in wie? Met wie wordt die ‘in hem’ bedoeld? Het ligt voor
hand: God natuurlijk. Dus: Wie volgens de liefde leeft, zal in God wonen. Dat
is een prachtige gedachte of regel, maar als je er wat langer bij stilstaat,
roept het wel een paar vragen op.
Want
het is een tegenregel. Dat is een zin
die iets anders wil zeggen dan op het eerste gezicht lijkt. Ik hoorde eerst
heel associatief, toen ik het zong: Wie maar de liefde heeft, zal in hem wonen.
Natuurlijk! Zo is het toch: In ons woont het goddelijke, diep in ons huist God.
En met God bedoelen we dan meestal zoiets als: de liefde, het goede, het
alomvattende, een goddelijke energie, een goddelijke kracht. Daarom zingen wij
van harte: In elk mens woont het goddelijke. De bekende groet ‘Namasté’: Ik
groet het goddelijke in jou. En als je goed kijkt, kun je dat ook bij iemand
zien, ondanks misschien alles wat dat weerspreekt.
Maar
de tegenregel uit het lied zegt iets anders. Niet het goddelijke of God woont
in de mens, in ons, maar de mens die naar de liefde leeft, (die handelt, die
iets doet,) die woont in het goddelijke, in God. Net andersom dus. Maar hoe
moet je dàt dan zien? Wel: Om ons heen is als het ware een soort van ruimte,
die we God mogen noemen en daarin zijn wij, leven wij en bewegen wij (Paulus).
Maar dat geldt alleen voor wie volgens de liefde leeft. En andere mensen dan?
vraag je je af.
In
mijn jeugd in Groningen was vlak bij ons huis een gebouw van het Leger des
Heils en daarop stond in neonletters: God is liefde. Een tekst uit de bijbel.
Als we dat nu verbinden met die regel uit het lied, dan kunnen we zeggen: Wie
volgens de liefde leeft, woont ook in de liefde, of: Wie in God leeft, woont
ook in God. En dat is uiterst merkwaardig. Want wie kan of durft van zichzelf
te zeggen dat hij of zij in God leeft of de liefde heeft of zal hebben? Is dat
niet de ultieme vorm van hoogmoed? Uiteindelijk is er een paradox. Wie het
doet, zal het hebben. Ik kom daar niet zo gemakkelijk uit. En weer de vraag: en
andere mensen dan?
Heel
begrijpelijk is het daarom, dat mensen zeggen: Ik doe wat ik kan, en wat ik doe
doe ik naar beste eer en geweten, of wat christelijker: dat doe ik met Gods
hulp, of ‘zo waarlijk helpe mij God almachtig.’
Zo leven wij ons leven met een voorbehoud. En beelden ons in dat we naar
de liefde leven.
III
Vandaag
is het pasen. We lazen het paasverhaal. Vorige week liep ik in de
hoofdwinkelstraat in Gouda en daar hing een fel geel spandoek over de straat
met de tekst:
“Gods
almacht:
Met
Pasen wekte Hij Jezus op uit de dood en Hij leeft!”
Het
is een klassieke uitleg van het paasgebeuren. Een almachtig God in den hoge heeft
iets wonderbaarlijks gedaan en zijn hand naar de wereld uitgestoken. Hij heeft Jezus
letterlijk uit de dood opgewekt. En nu is de dood het einde niet meer. Adam
stierf nog, de mens stierf nog, maar nu is er de hoop op een nieuw leven. Voor
velen een troost.
Ik
zag toen ik verder liep, nog net hoe het spandoek was bevestigd aan de pui van
de hobbywinkel met de naam Handyman. Was het een onbedoelde verwijzing naar de
grote Handyman in den hoge? Wie of wat is dat dan? De grote ingrijper en
regelaar?
De
jongen in de stationsrestauratie zei: “Pasen. Niemand weet meer wat het
betekent. Maar ik ben christen en voor mij is het belangrijk.” En je zag aan
hem dat dat wààr was. En toch. En toch.
Ieder
mens heeft zijn eigen paasverhaal en paasbeleven. Dat mag. Maar de vraag is:
mag alles wat kan? Is er niet iets waar je niet omheen kan, hoe dan ook? Wat
mag onze aandacht trekken.
Is
er nog een andere weg tussen het letterlijke (Gouda, de jongen) en dat we de
boodschap in alles terugvinden; ook in de natuur, uit dood komt nieuw leven.
(de moderne mens).
De
grote paradox van het verhaal is, dat wie het leest als een historisch verslag,
voor grote actuele uitlegproblemen komt te staan. Ja of nee, echt gebeurd of
niet echt gebeurd, waar of niet waar. Je moet dan de beslissing nemen of je het
huidige materialistisch wereldbeeld laat prevaleren boven een andere manier van
de beleven van de werkelijkheid of die anders willen beleven.
Een
gedachte:
Wie
het verhaal van Pasen leest als een droom, komt in een andere wereld of
werkelijkheid terecht. Daar waar alles kan en tijd en eeuwigheid samengaan.
Daar waar de paradox wordt opgeheven. Waar geen duidelijk antwoord is, alleen
het antwoord dat elk met eigen inzicht-ogen kan verstaan.
Het
is het verhaal van de onzichtbare werkelijkheid, die desondanks toch bestaat en
geen illusie is. In het verhaal komt Maria bij het lege graf, er is eerst niets.
Dan ziet ze een engel. Die vraagt haar: waarom huil je. Het is de grote vraag
waar de mens voor de grens van het ‘zijn’ komt te staan: waarom doe je dit? En
de vraag is of je dan verder wilt gaan. Een zoektocht begint naar dat wat er
niet is en nooit zal zijn. Of dat je je omkeert. Maria draait zich om en ziet
een man die ze niet kent of herkent. Ze ziet alleen maar iemand staan.
Wil
je zien en weten wie daar staat, als je je omkeert, dan heb je andere ogen
nodig, een andere blik. Ik zou zeggen: de ogen van God, opstandings-ogen.
Wat
zie je dan? Je ziet het antwoord: dat je al woont in de liefde en dat je al
geroepen bent, voordat je verstond.
We
hoeven alleen maar in de nacht van ons leven op weg te gaan, de steen te zoeken
en die weg te rollen. Dan zullen we de engel ontmoeten, die ons tot inzicht zal
leiden.
En
die zeggen zal in zijn waarom: Ik groet het goddelijke in jou. Want je hebt je
ogen geopend en gezien, wat geen mens met aardse ogen kan zien. Je hebt gezien
dat er Eenheid is. Nu kun je gaan. Hij is niet hier, maar daar waar je vandaan
komt en daar waar je heen gaat. Er is een licht dat schijnt in de duisternis en
je hebt het gezien. En als je je nu omkeert, zul je het ontdekken. Dan zul je
ook zien, dat de liefde die we God mogen noemen, overal ontwaakt en tot leven
zal komen.
Amen.
Gelezen in het begin
van de dienst:
PASEN
Dat Jezus is gestorven, mag niet het probleem zijn.
Maakt het wat uit?
Ook niet dat hij is opgestaan -
In vlees en bloed zoals dat heet.
Of in de geest, naar gnostici geloven
Zelfs dat hij eens leefde, wel of niet.
Men suggereerde dat een paddestoel hem heeft gebaard;
dat het een verwrongen mythe is,
een bedenksel van de macht.
Maar niemand die de kennis heeft
en ooggetuige is geweest.
Geen mens die weet wat lijden is
en eenzaamheid.
Of is dat nog te vroeg gezegd?
Zal iemand ooit verstaan
waarom de steen verwijderd is
en er een witte engel moest verschijnen;
dat er een wereld blijkt te zijn
die verder gaat dan zichtbaar leven,
en er voorbij de dood een opstaan is.
Dat ik de steen ben die moet weggewenteld.
Wat stamel ik, nu ik gelovig zoek
en vinden zal wat ik ten diepste al vermoedde.
(MeB)
GEBEDEN
De steen
wegrollen voor je eigen hart.
Wie kan dat
nog?
Wie is in staat
de steen te kennen?
Wie durft onder
ogen te zien
waar wegen
platgetreden zijn
en nieuwe paden
zich aandienen?
Zo mogen wij
gaan.
Staande aan de
grenzen van leven,
van wat mensen
aankunnen
en in staat
zijn te dragen,
willen wij ons
verbonden weten
met hen die ons
zijn voorgegaan,
dichtbij met
een naam en naamloos ver weg.
Zo willen wij
gaan.
Wij geloven en
willen geloven
in de goedheid
van mensen;
dat zij
geworteld zijn in de eenheid
verbonden met
geest en lichaam;
dat liefde de
grond is van hun bestaan.
Zo mogen wij
gaan.
Dat wij mogen
wonen in de ruimte van God,
roept om een
antwoord.
Roept om
geduld, deemoed, hoop.
Roept om
mededogen en compasssie
overgave en
omkeer.
En dat gaat
maar door.
Zo is onze weg.
Amen