Lieve kinderen.
Na een periode
van noodzakelijke rust gaan we weer verder met de verhalen uit het Oude Testament.
Weet je het nog? Adam en Eva, Kaïn en Abel, Noach, de zondvloed en de toren van
Babel. En dan de verhalen over de drie aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob. De
laatste kreeg 12 zonen, van verschillende vrouwen. Die twaalf komen we nog weer
tegen, o.a. in de twaalf landstreken in Palestina (en het huidige Israël). De
oudste zoon heet Ruben, de jongste Benjamin, maar de hoofdpersoon wordt nu de
een na jongste: zijn volle broer Jozef.
Jozef is een
dromer en daarover vertelt hij graag, onder andere aan zijn oudere halfbroers. Hij
droomt over korenschoven, die voor een andere schoof buigen. En over de sterren
en maan, die voor de zon buigen. Jozef is de lieveling van zijn vader, die hem
een mooi veelkleurig kleed geeft. Je voelt het al. Hij is bij zijn broers niet
zo populair. Sterker, ze hebben grondig de pest aan hem. Het moet dus maar eens
afgelopen zijn met die broer die denkt dat zij voor hem moeten buigen.
In elk geval,
als Jozef hen op een dag komt opzoeken als zij in de woestijn bij een oase hun
vee aan het weiden zijn, besluiten ze een grap met hem uit te halen. Een wrange
grap die uit de hand loopt en verstrekkende gevolgen zal hebben. Eigenlijk
helemaal geen grap.
Ze lokken hem
in de val, rukken hem het prachtige kleed van zijn lijf en gooien hem in een
van de droge putten die daar zijn. Dan gaan ze terug naar huis. Dat lesje zal
hem wel leren! Thuis vertellen ze vader Jakob, dat Jozef door een wild beest is
meegesleurd. Ze hebben alleen nog zijn bebloede kleed teruggevonden. "Kijk
maar!" Jakob barst in huilen uit en is ontroost-baar. Wat niemand weet,
ook de broers niet, is dat de oudste, Ruben, stiekem is achtergebleven.
Kennelijk had hij er geen vrede mee. Misschien zag hij wel dat Jozef in die put
ten dode was opgeschreven. Hoe kan hij zijn broers niet verraden en tóch Jozef
helpen? Er komt een karavaan voorbij en het lukt hem om Jozef aan de
karavaandrijvers te verkopen. Jozef moet als slaaf mee naar een onbekend land.
We zien Jozef
terug in Egypte. Daar wordt hij verkocht aan Potifar, een vooraanstaand iemand.
Hij wordt zijn huisslaaf. Al gauw klimt hij op en krijgt de leiding over het
huishouden van Potifar. En hoe gaat dat. De vrouw van Potifar probeert Jozef te
verleiden, maar krijgt de kous op de kop. Hij rukt zich los, maar ze weet nog
net zijn kleed te grijpen..... Een afgewezen vrouw wordt vaak een duivelin. Ook
nu. Ze beschuldigt bij haar man Jozef van een poging tot verkrachting en toont
hem als triomfantelijk bewijs het kleed van Jozef. Jozef belandt in de
gevangenis en mag nog van geluk spreken dat hij het er levend van af brengt. In
de gevangenis verwerft Jozef binnen korte tijd een zekere faam als dromenuitlegger.
Aan twee topgevangenen legt hij hun droom uit. De een is de schenker van de
farao en de ander diens hofbakker. Ze hadden de gunst en bescherming van de
farao verspeeld. Zoals Jozef hun droom uitlegt, gebeurt het ook. De een wordt
opgehangen, de ander komt weer in dienst van de farao. En zo verplaatst zich
het verhaal naar het hof van de farao, terwijl Jozef in de gevangenis in
anonimiteit zijn dagen slijt.
Hij als
triomfantelijk bewijs het kleed van Jozef. Jozef belandt in de gevangenis en
mag nog van geluk spreken dat hij het er levend van af brengt. In de gevangenis
verwerft Jozef binnen korte tijd een zekere faam als dromenuitlegger. Aan twee topgevangenen legt hij hun droom
uit, die ook uitkomt. De een is schenker van de farao en de ander diens
hofbakker. Ze hadden de gunst en bescherming van de farao verspeeld. Zoals
Jozef hun droom uitlegt, gebeurt het ook. De een wordt opgehangen, de ander
komt weer in dienst van de farao. En zo verplaatst zich het verhaal naar het
hof van de farao, terwijl Jozef in de gevangenis in anonimiteit zijn dagen
slijt.
Farao kan niet
slapen. Zijn dromen houden hem wakker. Allerlei droomuitleggers en waarzeggers
worden ontboden en proberen zijn uit te leggen. Maar geen ervan is bevredigend.
Dan herinnert opeens de schenker zich die jood uit de gevangenis, en hoe die
zijn droom uitlegde. Je voelt het al: Jozef wordt stante pede uit de gevangenis
gehaald en moet de dromen van farao verklaren. Wat droomde farao dan? Hij
droomde dat er zeven vette en zeven magere koeien uit de rivier de Nijl kwamen
en dat de magere koeien de vette opaten. Hij droomde dat er een korenschoof met
zeven aren en een met zeven bijna lege aren waren en dat de lege de volle opaten.
Jozef: "Farao, dit betekent, dat er eerst zeven jaren zullen komen met een
zeer goede oogst, maar dat er daarna zeven magere jaren zullen komen, waarin er
nauwelijks opbrengst van het land zal zijn. Overal zal hongersnood heersen. Het
zal verstandig zijn om in de zeven vette jaren een noodvoorraad aan te leggen
om de hongersnood door te kunnen komen." De farao is diep onder de indruk.
Hij benoemt Jozef tot onderkoning met als opdracht een en ander te organiseren.
En zo gebeurt het. Jozef gaat aan de slag, bouwt voorraadschuren en ziet toe op
een eerlijke verdeling van het voedsel.
Overal op de
wereld heerst hongersnood, ook in Palestina. Ook in de bedoeïenenclan van
Jakob. Men heeft gehoord van de voedselvoorraad in het verre Egypte en Jakob
stuurt zijn zonen er op af. Ze komen bij de onderkoning, Jozef, maar herkennen
hem niet. Hij hen wel en besluit een spel met hen te spelen, een soort van
zoete wraak. Hij hoort hen listig uit over wie ze zijn, waar ze vandaan komen
en hoe hun familie in elkaar zit. Dan worden ze opeens van spionage beschuldigd
en gevangen gezet. Na drie dagen doet Jozef of hij de hand over zijn hart
strijkt en laat hen gaan, maar niet nadat hij een van hen, Simon, als onderpand
heeft achtergehouden en hen nadrukkelijk heeft verzocht dat zij ook die andere
broer, die Benjamin, een volgende keer meenemen. De broers doen verslag bij
vader Jakob en vinden tot hun ontsteltenis al het geld dat ze voor het graan
hebben betaald in de zakken me graan terug. Grote verwarring alom. Ze gaan niet
terug naar Egypte, hun vader wil het niet, bang als hij is om ook Benjamin
kwijt te raken. Maar het voedsel raakt op en na veel aarzeling gaan ze toch
weer naar Egypte, eten halen. Ze nemen geschenken mee, als genoegdoening voor
het geld dat ze indertijd hadden aangetroffen. Benjamin gaat mee.
In Egypte aangekomen
worden ze vorstelijk onthaald. Simon voegt zich weer bij hen.
Ik citeer nu
een stukje om te laten zien hoe mooi dit verhaal verteld wordt, echt oosters
ook: <Toen Jozef arriveerde, boden ze hem met een diepe buiging de
geschenken aan. Hij vroeg hoe het met hen ging. ‘Jullie vertelden me over je
oude vader. Is alles goed met hem? Leeft hij nog?’ ‘Het gaat goed met onze
vader, uw dienaar,’ antwoordden ze. ‘Hij leeft nog.’ En opnieuw maakten ze een
diepe buiging. Op dat moment zag Jozef zijn broer Benjamin, de zoon van zijn
eigen moeder. Hij vroeg: ‘Is dat jullie jongste broer, over wie jullie
vertelden? God zal je zegenen, mijn zoon.’ Het weerzien van zijn broer
ontroerde hem zeer. Haastig trok hij zich terug in een ander vertrek, want hij
kon zich niet langer inhouden. Hij liet zijn tranen de vrije loop. Even later,
na zijn gezicht te hebben gewassen, ging hij terug. >
Jozef maakt
zich nog niet bekend. De broers krijgen na betaling voedsel en mogen weer naar
Kanaän terugreizen. Als al een eind op weg zijn, worden ze ingehaald door een
gewapende delegatie van de farao. Er zit iets niet goed. De onderkoning mist
een zeer kostbare zilveren beker. De broers weten van niets en de militairen
mogen gerust hun bagage doorzoeken. Maar de beker wordt gevonden en wel in zak
met graan die de kleine Benjamin onder zijn hoede heeft. Benjamin is schuldig
en ze moeten allemaal weer mee terug, nu als misdadigers.
Jozef draait de
schroeven nog wat aan. De schuldige zal ter dood worden gebracht! Dan komt
halfbroer Juda naar voren. Hij vertelt uitvoerig over het verdriet van hun
vader. Eerst de ene zoon en nu ook nog een andere, die aan de dood wordt
overgeleverd. Juda wil de plaats innemen van Benjamin en voor hem sterven.
Allen zijn tot tranen toe geroerd, ook Jozef, die zich nu (pas) aan zijn broers
bekend maakt. Schrik en vrees om wat er kan gebeuren en daarna opluchting.
Jozef omarmt hen vol liefde. Hij vraagt ze terug te gaan naar hun vader en
samen met hem in Egypte te komen wonen om zo de zware hongersnood het hoofd te
kunnen bieden. En zo gebeurt het ook. De nakomelingen van Abraham en Izaäk, de
kinderen van Jakob, gaan wonen in het land Gosen, dat is in noord-Egypte, bij
de delta van de Nijl. En daar leven ze nog lang en gelukkig, totdat..
Maar daarover
de volgende keer.
Veel liefs van
jullie vader!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten