zaterdag 14 september 2013

Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen: Brief 15

Lieve kinderen.

Na een periode van noodzakelijke rust gaan we weer verder met de verhalen uit het Oude Testament. Weet je het nog? Adam en Eva, Kaïn en Abel, Noach, de zondvloed en de toren van Babel. En dan de verhalen over de drie aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob. De laatste kreeg 12 zonen, van verschillende vrouwen. Die twaalf komen we nog weer tegen, o.a. in de twaalf landstreken in Palestina (en het huidige Israël). De oudste zoon heet Ruben, de jongste Benjamin, maar de hoofdpersoon wordt nu de een na jongste: zijn volle broer Jozef.
Jozef is een dromer en daarover vertelt hij graag, onder andere aan zijn oudere halfbroers. Hij droomt over korenschoven, die voor een andere schoof buigen. En over de sterren en maan, die voor de zon buigen. Jozef is de lieveling van zijn vader, die hem een mooi veelkleurig kleed geeft. Je voelt het al. Hij is bij zijn broers niet zo populair. Sterker, ze hebben grondig de pest aan hem. Het moet dus maar eens afgelopen zijn met die broer die denkt dat zij voor hem moeten buigen.
In elk geval, als Jozef hen op een dag komt opzoeken als zij in de woestijn bij een oase hun vee aan het weiden zijn, besluiten ze een grap met hem uit te halen. Een wrange grap die uit de hand loopt en verstrekkende gevolgen zal hebben. Eigenlijk helemaal geen grap.
Ze lokken hem in de val, rukken hem het prachtige kleed van zijn lijf en gooien hem in een van de droge putten die daar zijn. Dan gaan ze terug naar huis. Dat lesje zal hem wel leren! Thuis vertellen ze vader Jakob, dat Jozef door een wild beest is meegesleurd. Ze hebben alleen nog zijn bebloede kleed teruggevonden. "Kijk maar!" Jakob barst in huilen uit en is ontroost-baar. Wat niemand weet, ook de broers niet, is dat de oudste, Ruben, stiekem is achtergebleven. Kennelijk had hij er geen vrede mee. Misschien zag hij wel dat Jozef in die put ten dode was opgeschreven. Hoe kan hij zijn broers niet verraden en tóch Jozef helpen? Er komt een karavaan voorbij en het lukt hem om Jozef aan de karavaandrijvers te verkopen. Jozef moet als slaaf mee naar een onbekend land.

We zien Jozef terug in Egypte. Daar wordt hij verkocht aan Potifar, een vooraanstaand iemand. Hij wordt zijn huisslaaf. Al gauw klimt hij op en krijgt de leiding over het huishouden van Potifar. En hoe gaat dat. De vrouw van Potifar probeert Jozef te verleiden, maar krijgt de kous op de kop. Hij rukt zich los, maar ze weet nog net zijn kleed te grijpen..... Een afgewezen vrouw wordt vaak een duivelin. Ook nu. Ze beschuldigt bij haar man Jozef van een poging tot verkrachting en toont hem als triomfantelijk bewijs het kleed van Jozef. Jozef belandt in de gevangenis en mag nog van geluk spreken dat hij het er levend van af brengt. In de gevangenis verwerft Jozef binnen korte tijd een zekere faam als dromenuitlegger. Aan twee topgevangenen legt hij hun droom uit. De een is de schenker van de farao en de ander diens hofbakker. Ze hadden de gunst en bescherming van de farao verspeeld. Zoals Jozef hun droom uitlegt, gebeurt het ook. De een wordt opgehangen, de ander komt weer in dienst van de farao. En zo verplaatst zich het verhaal naar het hof van de farao, terwijl Jozef in de gevangenis in anonimiteit zijn dagen slijt.
Hij als triomfantelijk bewijs het kleed van Jozef. Jozef belandt in de gevangenis en mag nog van geluk spreken dat hij het er levend van af brengt. In de gevangenis verwerft Jozef binnen korte tijd een zekere faam als dromenuitlegger.  Aan twee topgevangenen legt hij hun droom uit, die ook uitkomt. De een is schenker van de farao en de ander diens hofbakker. Ze hadden de gunst en bescherming van de farao verspeeld. Zoals Jozef hun droom uitlegt, gebeurt het ook. De een wordt opgehangen, de ander komt weer in dienst van de farao. En zo verplaatst zich het verhaal naar het hof van de farao, terwijl Jozef in de gevangenis in anonimiteit zijn dagen slijt.
Farao kan niet slapen. Zijn dromen houden hem wakker. Allerlei droomuitleggers en waarzeggers worden ontboden en proberen zijn uit te leggen. Maar geen ervan is bevredigend. Dan herinnert opeens de schenker zich die jood uit de gevangenis, en hoe die zijn droom uitlegde. Je voelt het al: Jozef wordt stante pede uit de gevangenis gehaald en moet de dromen van farao verklaren. Wat droomde farao dan? Hij droomde dat er zeven vette en zeven magere koeien uit de rivier de Nijl kwamen en dat de magere koeien de vette opaten. Hij droomde dat er een korenschoof met zeven aren en een met zeven bijna lege aren waren en dat de lege de volle opaten. Jozef: "Farao, dit betekent, dat er eerst zeven jaren zullen komen met een zeer goede oogst, maar dat er daarna zeven magere jaren zullen komen, waarin er nauwelijks opbrengst van het land zal zijn. Overal zal hongersnood heersen. Het zal verstandig zijn om in de zeven vette jaren een noodvoorraad aan te leggen om de hongersnood door te kunnen komen." De farao is diep onder de indruk. Hij benoemt Jozef tot onderkoning met als opdracht een en ander te organiseren. En zo gebeurt het. Jozef gaat aan de slag, bouwt voorraadschuren en ziet toe op een eerlijke verdeling van het voedsel.

Overal op de wereld heerst hongersnood, ook in Palestina. Ook in de bedoeïenenclan van Jakob. Men heeft gehoord van de voedselvoorraad in het verre Egypte en Jakob stuurt zijn zonen er op af. Ze komen bij de onderkoning, Jozef, maar herkennen hem niet. Hij hen wel en besluit een spel met hen te spelen, een soort van zoete wraak. Hij hoort hen listig uit over wie ze zijn, waar ze vandaan komen en hoe hun familie in elkaar zit. Dan worden ze opeens van spionage beschuldigd en gevangen gezet. Na drie dagen doet Jozef of hij de hand over zijn hart strijkt en laat hen gaan, maar niet nadat hij een van hen, Simon, als onderpand heeft achtergehouden en hen nadrukkelijk heeft verzocht dat zij ook die andere broer, die Benjamin, een volgende keer meenemen. De broers doen verslag bij vader Jakob en vinden tot hun ontsteltenis al het geld dat ze voor het graan hebben betaald in de zakken me graan terug. Grote verwarring alom. Ze gaan niet terug naar Egypte, hun vader wil het niet, bang als hij is om ook Benjamin kwijt te raken. Maar het voedsel raakt op en na veel aarzeling gaan ze toch weer naar Egypte, eten halen. Ze nemen geschenken mee, als genoegdoening voor het geld dat ze indertijd hadden aangetroffen. Benjamin gaat mee.
In Egypte aangekomen worden ze vorstelijk onthaald. Simon voegt zich weer bij hen.

Ik citeer nu een stukje om te laten zien hoe mooi dit verhaal verteld wordt, echt oosters ook: <Toen Jozef arriveerde, boden ze hem met een diepe buiging de geschenken aan. Hij vroeg hoe het met hen ging. ‘Jullie vertelden me over je oude vader. Is alles goed met hem? Leeft hij nog?’ ‘Het gaat goed met onze vader, uw dienaar,’ antwoordden ze. ‘Hij leeft nog.’ En opnieuw maakten ze een diepe buiging. Op dat moment zag Jozef zijn broer Benjamin, de zoon van zijn eigen moeder. Hij vroeg: ‘Is dat jullie jongste broer, over wie jullie vertelden? God zal je zegenen, mijn zoon.’ Het weerzien van zijn broer ontroerde hem zeer. Haastig trok hij zich terug in een ander vertrek, want hij kon zich niet langer inhouden. Hij liet zijn tranen de vrije loop. Even later, na zijn gezicht te hebben gewassen, ging hij terug. >
Jozef maakt zich nog niet bekend. De broers krijgen na betaling voedsel en mogen weer naar Kanaän terugreizen. Als al een eind op weg zijn, worden ze ingehaald door een gewapende delegatie van de farao. Er zit iets niet goed. De onderkoning mist een zeer kostbare zilveren beker. De broers weten van niets en de militairen mogen gerust hun bagage doorzoeken. Maar de beker wordt gevonden en wel in zak met graan die de kleine Benjamin onder zijn hoede heeft. Benjamin is schuldig en ze moeten allemaal weer mee terug, nu als misdadigers.
Jozef draait de schroeven nog wat aan. De schuldige zal ter dood worden gebracht! Dan komt halfbroer Juda naar voren. Hij vertelt uitvoerig over het verdriet van hun vader. Eerst de ene zoon en nu ook nog een andere, die aan de dood wordt overgeleverd. Juda wil de plaats innemen van Benjamin en voor hem sterven. Allen zijn tot tranen toe geroerd, ook Jozef, die zich nu (pas) aan zijn broers bekend maakt. Schrik en vrees om wat er kan gebeuren en daarna opluchting. Jozef omarmt hen vol liefde. Hij vraagt ze terug te gaan naar hun vader en samen met hem in Egypte te komen wonen om zo de zware hongersnood het hoofd te kunnen bieden. En zo gebeurt het ook. De nakomelingen van Abraham en Izaäk, de kinderen van Jakob, gaan wonen in het land Gosen, dat is in noord-Egypte, bij de delta van de Nijl. En daar leven ze nog lang en gelukkig, totdat..
Maar daarover de volgende keer.


Veel liefs van jullie vader!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten