zondag 22 september 2013

Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen: Brief 16

Lieve kinderen.

De jaren verstrijken. Het volk Israël voelt zich thuis in Egypte. Maar dan komt er een farao, die Jozef niet heeft gekend, ook het verhaal daaromheen niet. De tijden veranderen. De joodse bevolking neemt in aantal toe. Het gevolg is afgunst en angst bij de Egyptenaren, die bang zijn dat ze het eigen volk zal gaan overheersen. Farao neemt maatregelen. De Hebreeërs, zoals ze worden genoemd, worden tewerkgesteld aan de bouw van fortificaties en voorraadschuren aan de oostgrens van Egypte. Hij beveelt, dat de pasgeboren jongetjes moeten worden gedood, ja, in de Nijl geworpen! Het bestaan is zwaar. Het doet denken aan de onderdrukking en vervolgingen van de Joden in de Tweede Wereldoorlog. En zo wordt het in de joodse geschiedenis ook beleefd.
Dan wordt er een jongetje geboren. Zijn moeder is bang dat ook hij het niet zal overleven. Heel slim legt ze hem in een rieten mandje en verbergt dat vlak bij de plek in de Nijl waar de dochter van de farao pleegt te baden. Zijn zus Mirjam kijkt verscholen in het riet van de rivier van een afstand toe wat er gebeurt. De dochter komt baden en vindt inderdaad het schattige baby'tje. Ze is direct verkocht, ook al is het een Hebreeuws kindje. Mirjam komt schijnbaar toevallig aangelopen, zegt dat ze wel een voedster weet ( haar moeder natuurlijk) en zo komt het dat het kindje liefdevol opgenomen wordt in het hof van de farao. Het zal overleven. De dochter van de farao geeft het kind de naam Mozes, dat betekent: 'ik heb hem uit het water getrokken'. Mozes wordt liefdevol aan het hof opgenomen, wordt een prinsenkind, maar blijft ook een Hebreeuws jongetje.
Op een dag loopt hij over de bouwplaats, ziet hoe iemand onheus wordt bejegend door een Egyptische opziener, komt tussenbeide en slaat later stiekem de opziener dood en verbergt diens lichaam. De volgende morgen merkt hij, dat het toch bekend is geworden en dat de farao hem voor moord zoekt. Mozes vlucht, bang voor de gevolgen, naar het oosten, naar de Sinaïwoestijn. Na omzwervingen komt hij bij een bron. Daar jaagt hij belagers van een groep herders weg  Deze laatsten blijken de kinderen van een zeer belangrijk priester te zijn, Jetro. Bij deze Jetro vindt hij een gastvrij onthaal. Jetro geeft hem zijn dochter ten huwelijk, Sippora. Ze krijgen een zoon, Gersom. En zo wordt Mozes een herder in de woestijn, in het oosten van de Sinaï.
Intussen lijdt het volk in Egypte onder toenemende onderdrukking en uitbuiting. En dan wordt verteld: <Jaren gingen voorbij en de koning van Egypte stierf. Maar de Israëlieten bleven gebukt gaan onder de slavernij. Ze schreeuwden om hulp en hun angstkreten drongen door tot God. Hij hoorde hen klagen en dacht aan zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob. Hij zag hoe de Israëlieten onderdrukt werden en was met hen begaan.>

Nu volgt een belangrijk verhaal.
Mozes zwerft in de woestijn. Opeens ziet hij een braambos en het lijkt wel of die in brand staat. Hij erheen. Dichtbij gekomen hoort hij een stem, die zegt dat hij zijn schoenen uit moet doen, want de grond waarop hij staat is heilige grond. Dat doet Mozes. Dan is er een gesprek tussen deze stem en Mozes. Mozes: Wie spreekt daar. De stem: Ik ben het het. Ik heb de ellende van mijn volk gezien. Jij moet naar de farao gaan en zeggen dat het volk van de Hebreeën  terug wil naar zijn stamland, Kanaän. Mozes: Wie moet ik zeggen dat mij heeft gestuurd? De stem: 'Ik ben' heeft je gestuurd. Mozes: Maar ik kan niet goed uit mijn woorden komen. (hij stottert). De stem: Je broer Aäron zal met je meegaan en het woord voeren.
Het is het zogenaamde visioen van het brandende braambos. Toen ik jaren geleden in de Sinaï was, zag ik in het klooster daar een braamstruik, waarvan men zei dat het een stekje was van die braambos. Ik heb mijn vinger er nog aan geprikt!
Maar goed, Mozes met zijn broer Aäron naar de farao. Ze vragen of hun landgenoten drie dagen ver mogen reizen de woestijn in om een offer aan hun god te brengen. Farao weigert, en wordt kwaad. Hij geeft opdracht de onderdrukking van het volk te verhevigen. Voortaan krijgen ze minder water en stro voor de bouw van de grote schuren. De mensen natuurlijk woedend, nu op Mozes en Aäron. Als die nou eens hun mond hadden gehouden. Maar zij gaan nog een keer naar Farao. Mozes heeft een houten staf, gooit die op de grond en ze verandert in een slang. De tovenaars van de farao doen hetzelfde. Maar de staf/slang van Aäron verslindt vervolgens de andere slangen. Farao geeft geen krimp. En dan ontspint zich een bizar verhaal. Het is in feite het verhaal van de competentiestrijd tussen de god van Mozes, die hij in de woestijn heeft leren kennen als de god van zijn voorouders, Abraham, Izaäk en Jakob. Het is de Stem. En aan de andere kant de god van de Egyptenaren, in de persoon van de Farao. Wie zal winnen? Wij weten het al. Natuurlijk de god van Mozes. Maar voor het zover is, moet er nog heel wat gebeuren. Mozes komt steeds met de vraag: Mag mijn volk gaan? Denk aan de negro spiritual 'Let my people go!' De farao weigert steeds. Mozes dreigt in naan van zijn God  met plagen, straffen van God. De zogenaamde tien plagen. En zo komt er steeds een nieuwe ramp: water dat bloed wordt, kikkers, luizen, steekvliegen, veepest, zweren, hagel, zwermen sprinkhanen, drie dagen duisternis. Het land Egypte wordt door de vreselijkste natuurrampen getroffen. Maar Farao gaat niet door de knieën. Tot de laatste ramp. Kennelijk zijn dan ook de Hebreeën om en geloven ze in Mozes' missie. Anders valt niet te verklaren dat ze de oproep van Mozes volgen. Hij vraagt hen om zich op een bepaalde avond reisklaar te maken. Brood te bakken zonder gist (want dan gaat het sneller, omdat het niet hoeft te rijzen), reiskleren aan te trekken en staande te eten. Ook moeten ze op hun deurpost een rode streep bloed van een geslachte schaap of geit smeren. Het wordt nacht en een diepe duisternis valt over het land. De volgende morgen wordt farao wakker. Dan ontdekt hij dat zijn oudste zoon, zijn eerstgeborene, dood in bed ligt. Ja, bij alle Egyptenaren blijkt het eerstgeboren kind gestorven, niet alleen bij de mensen maar ook bij de dieren. Bij ieder die geen bloed aan de deurpost heeft gesmeerd, is de 'engel des doods' langsgekomen. Wanhopig en verdrietig tot op het bot geeft farao toestemming. Laat die vreselijke Hebreeërs toch gaan, zo snel mogelijk. En zo trekken ze weg, met medeneming van sieraden die de Egyptenaren hen achterna gooien.
Eenmaal op weg naar het oosten komen ze aan bij het noordelijkste puntje van de Rode Zee. Het is een zee vol riet, de Rietzee. Farao van Egypte heeft zich intussen gerealiseerd dat hij zijn goedkope werkkrachten zomaar heeft laten gaan en stuurt zijn elitecorps met paarden en ruiters er achter aan. De vluchtelingen zitten in de klem. Vòòr hen de zee, achter hen het vijandelijke leger. Ze kunnen geen kant op. En ze beginnen Mozes verwijten te maken. Waarom heb je ons dat aangedaan, waarom heb je ons in zo' n lastige situatie gebracht. Weg met die god van jou!
Mozes toont zich nu een ware leider. Hij kent de natuur en het landschap. Vertrouw maar  op mij en mijn God. Er steekt een harde oostenwind op, en het water loopt snel terug. Net zoiets als bij het franse Mont St Michel. Mozes staat er bij op een heuvel en heft zijn staf omhoog. Go! En de mensen trekken snel in wanorde door het drooggevallen water. Vòòr hen schijnt een helder licht, achter hen is het donker. De vijandelijke troepen komen aansnellen. Maar de wielen van hun wagens en de spitse hoeven van de paarden raken vast in de slibachtige bodem. Mozes ziet het gebeuren, laat zijn staf zakken als het water weer opkomt. De vijand komt jammerlijk om. Eenmaal aan de overkant ziet hij hoe zijn zuster Mirjam een lied staat te zingen. Het refrein luidt: "Glorie aan God, Hij is hoog verheven. Paard en ruiter stortte hij in zee." Daarom heet deze zee ook wel de 'Rode Zee', rood door het vele bloed.
De Hebreeën zijn veilig ontkomen en er ligt een onbekende bestemming voor hen in de woestijn. Ze zullen daar veertig jaar moeten verblijven voor ze het beloofde land kunnen  binnentrekken.
Dit is het verhaal van de vlucht uit Egypte, verteld in het bijbelboek Exodus; dat betekent 'uittocht'. Het wordt tot op de dag van vandaag door de Joden herdacht tijdens hun paasfeest (Pesach). Het is hun belangrijkste feest. Dan spelen ze als het ware de paasmaaltijd in familiekring weer na en vertellen het verhaal van de grote bevrijding.
Volgende keer trekken we met het volk verder door de woestijn.


Veel liefs Meindert

Geen opmerkingen:

Een reactie posten