Lieve kinderen.
De jaren verstrijken. Het
volk Israël voelt zich thuis in Egypte. Maar dan komt er een farao, die Jozef
niet heeft gekend, ook het verhaal daaromheen niet. De tijden veranderen. De
joodse bevolking neemt in aantal toe. Het gevolg is afgunst en angst bij de
Egyptenaren, die bang zijn dat ze het eigen volk zal gaan overheersen. Farao
neemt maatregelen. De Hebreeërs, zoals ze worden genoemd, worden tewerkgesteld
aan de bouw van fortificaties en voorraadschuren aan de oostgrens van Egypte.
Hij beveelt, dat de pasgeboren jongetjes moeten worden gedood, ja, in de Nijl
geworpen! Het bestaan is zwaar. Het doet denken aan de onderdrukking en
vervolgingen van de Joden in de Tweede Wereldoorlog. En zo wordt het in de
joodse geschiedenis ook beleefd.
Dan wordt er een jongetje
geboren. Zijn moeder is bang dat ook hij het niet zal overleven. Heel slim legt
ze hem in een rieten mandje en verbergt dat vlak bij de plek in de Nijl waar de
dochter van de farao pleegt te baden. Zijn zus Mirjam kijkt verscholen in het
riet van de rivier van een afstand toe wat er gebeurt. De dochter komt baden en
vindt inderdaad het schattige baby'tje. Ze is direct verkocht, ook al is het
een Hebreeuws kindje. Mirjam komt schijnbaar toevallig aangelopen, zegt dat ze
wel een voedster weet ( haar moeder natuurlijk) en zo komt het dat het kindje
liefdevol opgenomen wordt in het hof van de farao. Het zal overleven. De
dochter van de farao geeft het kind de naam Mozes, dat betekent: 'ik heb hem
uit het water getrokken'. Mozes wordt liefdevol aan het hof opgenomen, wordt
een prinsenkind, maar blijft ook een Hebreeuws jongetje.
Op een dag loopt hij over
de bouwplaats, ziet hoe iemand onheus wordt bejegend door een Egyptische
opziener, komt tussenbeide en slaat later stiekem de opziener dood en verbergt
diens lichaam. De volgende morgen merkt hij, dat het toch bekend is geworden en
dat de farao hem voor moord zoekt. Mozes vlucht, bang voor de gevolgen, naar
het oosten, naar de Sinaïwoestijn. Na omzwervingen komt hij bij een bron. Daar
jaagt hij belagers van een groep herders weg
Deze laatsten blijken de kinderen van een zeer belangrijk priester te
zijn, Jetro. Bij deze Jetro vindt hij een gastvrij onthaal. Jetro geeft hem
zijn dochter ten huwelijk, Sippora. Ze krijgen een zoon, Gersom. En zo wordt
Mozes een herder in de woestijn, in het oosten van de Sinaï.
Intussen lijdt het volk in
Egypte onder toenemende onderdrukking en uitbuiting. En dan wordt verteld:
<Jaren gingen voorbij en de koning van Egypte stierf. Maar de Israëlieten
bleven gebukt gaan onder de slavernij. Ze schreeuwden om hulp en hun
angstkreten drongen door tot God. Hij hoorde hen klagen en dacht aan zijn
verbond met Abraham, Izaäk en Jakob. Hij zag hoe de Israëlieten onderdrukt
werden en was met hen begaan.>
Nu volgt een belangrijk
verhaal.
Mozes zwerft in de
woestijn. Opeens ziet hij een braambos en het lijkt wel of die in brand staat.
Hij erheen. Dichtbij gekomen hoort hij een stem, die zegt dat hij zijn schoenen
uit moet doen, want de grond waarop hij staat is heilige grond. Dat doet Mozes.
Dan is er een gesprek tussen deze stem en Mozes. Mozes: Wie spreekt daar. De
stem: Ik ben het het. Ik heb de ellende van mijn volk gezien. Jij moet naar de
farao gaan en zeggen dat het volk van de Hebreeën terug wil naar zijn stamland, Kanaän. Mozes:
Wie moet ik zeggen dat mij heeft gestuurd? De stem: 'Ik ben' heeft je gestuurd.
Mozes: Maar ik kan niet goed uit mijn woorden komen. (hij stottert). De stem:
Je broer Aäron zal met je meegaan en het woord voeren.
Het is het zogenaamde
visioen van het brandende braambos. Toen ik jaren geleden in de Sinaï was, zag
ik in het klooster daar een braamstruik, waarvan men zei dat het een stekje was
van die braambos. Ik heb mijn vinger er nog aan geprikt!
Maar goed, Mozes met zijn
broer Aäron naar de farao. Ze vragen of hun landgenoten drie dagen ver mogen
reizen de woestijn in om een offer aan hun god te brengen. Farao weigert, en
wordt kwaad. Hij geeft opdracht de onderdrukking van het volk te verhevigen.
Voortaan krijgen ze minder water en stro voor de bouw van de grote schuren. De
mensen natuurlijk woedend, nu op Mozes en Aäron. Als die nou eens hun mond
hadden gehouden. Maar zij gaan nog een keer naar Farao. Mozes heeft een houten
staf, gooit die op de grond en ze verandert in een slang. De tovenaars van de
farao doen hetzelfde. Maar de staf/slang van Aäron verslindt vervolgens de
andere slangen. Farao geeft geen krimp. En dan ontspint zich een bizar verhaal.
Het is in feite het verhaal van de competentiestrijd tussen de god van Mozes,
die hij in de woestijn heeft leren kennen als de god van zijn voorouders,
Abraham, Izaäk en Jakob. Het is de Stem. En aan de andere kant de god van de
Egyptenaren, in de persoon van de Farao. Wie zal winnen? Wij weten het al.
Natuurlijk de god van Mozes. Maar voor het zover is, moet er nog heel wat
gebeuren. Mozes komt steeds met de vraag: Mag mijn volk gaan? Denk aan de negro
spiritual 'Let my people go!' De farao weigert steeds. Mozes dreigt in naan van
zijn God met plagen, straffen van God.
De zogenaamde tien plagen. En zo komt er steeds een nieuwe ramp: water dat
bloed wordt, kikkers, luizen, steekvliegen, veepest, zweren, hagel, zwermen
sprinkhanen, drie dagen duisternis. Het land Egypte wordt door de vreselijkste
natuurrampen getroffen. Maar Farao gaat niet door de knieën. Tot de laatste
ramp. Kennelijk zijn dan ook de Hebreeën om en geloven ze in Mozes' missie.
Anders valt niet te verklaren dat ze de oproep van Mozes volgen. Hij vraagt hen
om zich op een bepaalde avond reisklaar te maken. Brood te bakken zonder gist
(want dan gaat het sneller, omdat het niet hoeft te rijzen), reiskleren aan te
trekken en staande te eten. Ook moeten ze op hun deurpost een rode streep bloed
van een geslachte schaap of geit smeren. Het wordt nacht en een diepe
duisternis valt over het land. De volgende morgen wordt farao wakker. Dan
ontdekt hij dat zijn oudste zoon, zijn eerstgeborene, dood in bed ligt. Ja, bij
alle Egyptenaren blijkt het eerstgeboren kind gestorven, niet alleen bij de
mensen maar ook bij de dieren. Bij ieder die geen bloed aan de deurpost heeft
gesmeerd, is de 'engel des doods' langsgekomen. Wanhopig en verdrietig tot op
het bot geeft farao toestemming. Laat die vreselijke Hebreeërs toch gaan, zo
snel mogelijk. En zo trekken ze weg, met medeneming van sieraden die de Egyptenaren
hen achterna gooien.
Eenmaal op weg naar het
oosten komen ze aan bij het noordelijkste puntje van de Rode Zee. Het is een
zee vol riet, de Rietzee. Farao van Egypte heeft zich intussen gerealiseerd dat
hij zijn goedkope werkkrachten zomaar heeft laten gaan en stuurt zijn
elitecorps met paarden en ruiters er achter aan. De vluchtelingen zitten in de
klem. Vòòr hen de zee, achter hen het vijandelijke leger. Ze kunnen geen kant
op. En ze beginnen Mozes verwijten te maken. Waarom heb je ons dat aangedaan,
waarom heb je ons in zo' n lastige situatie gebracht. Weg met die god van jou!
Mozes toont zich nu een
ware leider. Hij kent de natuur en het landschap. Vertrouw maar op mij en mijn God. Er steekt een harde
oostenwind op, en het water loopt snel terug. Net zoiets als bij het franse
Mont St Michel. Mozes staat er bij op een heuvel en heft zijn staf omhoog. Go!
En de mensen trekken snel in wanorde door het drooggevallen water. Vòòr hen
schijnt een helder licht, achter hen is het donker. De vijandelijke troepen
komen aansnellen. Maar de wielen van hun wagens en de spitse hoeven van de
paarden raken vast in de slibachtige bodem. Mozes ziet het gebeuren, laat zijn
staf zakken als het water weer opkomt. De vijand komt jammerlijk om. Eenmaal
aan de overkant ziet hij hoe zijn zuster Mirjam een lied staat te zingen. Het
refrein luidt: "Glorie aan God, Hij is hoog verheven. Paard en ruiter
stortte hij in zee." Daarom heet deze zee ook wel de 'Rode Zee', rood door
het vele bloed.
De Hebreeën zijn veilig
ontkomen en er ligt een onbekende bestemming voor hen in de woestijn. Ze zullen
daar veertig jaar moeten verblijven voor ze het beloofde land kunnen binnentrekken.
Dit is het verhaal van de
vlucht uit Egypte, verteld in het bijbelboek Exodus; dat betekent 'uittocht'.
Het wordt tot op de dag van vandaag door de Joden herdacht tijdens
hun paasfeest (Pesach). Het is hun belangrijkste feest. Dan spelen ze als het
ware de paasmaaltijd in familiekring weer na en vertellen het verhaal van de
grote bevrijding.
Volgende keer trekken we
met het volk verder door de woestijn.
Veel liefs Meindert
Geen opmerkingen:
Een reactie posten