Preek 22 juli 2912 in Carnisse-Smitshoek (Barendrecht) (PKN)
Lezingen:
Genesis 18, 1-5 (Abaham zit
voor zijn ten t en er komen drie mannen bij hem op bezoek)
Mattheüs 16, 1-4 (Jezus zegt
tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden dat zij alleen het teken van Jona zullen
krijgen.
Preek
“Ik ben best wel gelovig”,
zei ze. Vanuit mijn ooghoek zag ik ze zitten in de coupé naast mij: de jongen
en het meisje. Ze spraken zo hard dat je moest luisteren of je wilde of niet.
“Ik ben best wel gelovig”, zei ze. De jongen tegenover haar luisterde vol belangstelling.
“Heb jij een vriendin?” vroeg ze even later. “Ja”, zei hij. “Ze is katholiek.
Daar doet ze veel aan. Ze is best wel actief in de kerk of zo. Zondags gaat ze
daar heen. Ik niet. Soms ga ik mee, met Kerst of Pasen. Dat is best wel
interessant. Je hebt iets om over na te denken.” ”Vind je het niet moeilijk”,
vroeg zij, “jij niet en zij wel.” Hij: “Nou, nee. Dat moet kunnen. We hebben
het er best wel eens over. Je hebt nu eenmaal verschillende interesses. Je kunt
niet in alles hetzelfde denken en doen. Misschien wordt het later wel lastig.
We zien wel.” Het gesprek ging verder, maar dit gedeelte bleef bij mij hangen. Is
geloven een soort hobby, iets wat interessant is, of is het meer? Is het iets
dat heel je leven doorademt of alleen maar persoonlijke vrijetijdsbesteding,
zoals sommige politieke partijen ons voorhouden. Die zin: Het moet kunnen, je
hebt nu eenmaal niet altijd dezelfde interesses. Onwillekeurig kwam een oud
spreekwoord naar boven: Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Dat wil zeggen: Het gaat altijd mis. Maar is dat wel zo?
Een dag later kwam een jonge
neef op bezoek. Zonder enige aanleiding vroeg hij: “Zeg, Meindert , geloof jij
dat ik naar de hel ga?” “Uh.” “Ja, dat ik naar de hel ga?” “Hoezo?” “Bij mij op
het werk is een meisje, die is heel erg gelovig en die zegt tegen mij dat ik,
omdat ik niet geloof, naar de hel ga. Wat vind jij daarvan?”
Zomaar twee gesprekken, willekeurig
gekozen, maar het gaat over iets waar jongeren en niet alleen jongeren, ook mee
bezig zijn. Het roept in elk geval de vraag op: wat is geloven, wat is christelijk
geloven? Is er één vorm of zijn er meerdere vormen en manieren. En welke manier
van geloven is de juiste of bestaat er een criterium om te meten welk de juiste
is. Trouwens, is er wel een juiste vorm? Dat je naar de hel gaat als mens die
zich niet christen noemt, dat geloof ik niet, natuurlijk niet. En dat je dat zo
rechtstreeks tegen iemand zegt, is natuurlijk helemaal uit den boze. Wat bedoelen
we trouwens met dat woord hel? De vraag
blijft: wat is dan wel christelijk geloven? Zijn er bepaalde normen, waarden, zekerheden,
onweerlegbare zaken?
Die vraag stellen is eenvoudig,
haar beantwoorden veel moeilijker. Toch een poging.
Allereerst: hoe wéét je dat
je gelooft?
Jaren geleden was ik in de
Sinaï woestijn. We waren op trektocht met een kleine groep vrienden. Overdag
lopen en ‘s avonds overnachten in een wadi. Volgens de bijbel zwierf het volk Israël
toen het uit Egypte vluchtte daar veertig jaar rond. Misschien is het
letterlijk en historisch niet allemaal zo gebeurd als staat beschreven, toch
voelden we op de een of andere manier nog iets van een oeroude religieuze
energie. Er was iets dat ons verstand te boven ging. Ik herinner mij, dat ik op
een avond de overnachtingplaats uitliep, alleen, rechts hoog en links hoog een
rotsmassief. Ik liep de kloof uit naar een horizon. Er was niemand voor me,
alleen de lucht. En plotseling zonder dat ik het aan voelde komen, begon ik te
roepen; het geluid kwam van diep van binnen uit mijn nieren, werd er als het
ware uitgetrokken, een roep die opsteeg naar de hemel en neerdaalde in het diepste
van mijn zijn. Er was een verbondenheid met iets dat aan woorden voorbijgaat.
Nu achteraf zou je dat een religieuze ervaring kunnen noemen.
Misschien verschilt die niet
zoveel van wat je ook wel kunt ervaren als je alleen langs de oever van de Oude
Maas loopt. Naast je het stromen van het water, en aan de andere kant de bomen,
het geluid. En opeens voel je je verbonden met het grote geheel. Je weet je een
stipje in de eeuwigheid. Het is de ervaring van het hogere, van het goddelijke,
zo we willen. Misschien zegt iemand wel: zo ervaar ik God.
Maar als je van geen God wilt
weten, kun je ook zoiets ervaren en ondergaan.
Het draagt alleen een andere naam en wordt niet in verband met God gebracht.
Maar weer de vraag: wat is dan geloven, christelijk geloven?
In elk geval, het is al heel
wat als je als mens openstelt voor het mysterie van het onnoembare. Ik zou
zeggen: voor de religieuze dimensie van het bestaan. Dat er meer is dan er is.
Kortgeleden zijn wij verhuisd
en dat is een goede gelegenheid om alles in huis te herschikken, voor mij om
vergeten boeken weer te gaan lezen. Zo las ik weer de gedicht van de dichter
Gerit Achterberg. Hij schrijft in een van zijn verzen deze regel: ‘De mens is
voor een tijd een plaats van God.’ God woont in de mens. Er is iets in de mens
dat God tot woning wil zijn. Iets of iemand nestelt zich in je. Is het God, is
het de Heilige Geest, is het de levenskiem die alle leven mogelijk maakt. Er is
iets in elk mens.
Nu de Bijbel.
We lazen het verhaal van
Abraham. Hij zit in de zengende middaghitte voor zijn tent en ziet drie mannen.
Ziet hij ze ook werkelijk of is het een visioen, een droom die ontspruit aan zijn
diepste verlangen. Ieder kent dat wel. Je ligt in de zon en doezelt wat weg, er
is het verre geluid en de stemmen die klinken, er ontstaat een droom die met je
op weg gaat en er gebeurt van alles. Als je je ogen opslaat, staat er iemand
naast. Staat hij er echt of is het een droom. Hoe het ook zij, voor Abraham was
het allemaal echt en het veranderde zijn leven. Later zegt men dat het engelen
waren, die hij zag. Sommigen zeggen zelfs dat hij God zag, in drie personen,
als de drie-eenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. Terwijl nota bene de zoon
Jezus in het Oude Testament nog niet eens voorkomt. Het enige dat het verhaal
vertelt is dat hem iets gebeurde en dat
de stem in zijn hart sprak. Was het geloof of alleen een persoonlijke ervaring,
een zeker weten?
Interessant is het gedeelte
dat we uit het Nieuwe Testament lazen. Interessant en belangrijk ook.
Mensen zien wat Jezus doet:
preken, praten, discussiëren, zieken genezen. We kunnen zonder meer aannemen
dat de mensen in zijn omgeving gelovige mensen waren, joden. Mensen die zich
thuis voelden in wat wij nu de religieuze wereld van het Oude Testament zouden
noemen. Jezus daagt hen uit en noemt ze ongelovig en overspelig, niet omdat ze
niet in God geloven, maar wel omdat ze zich niet laten overtuigen door wat ze
zien en horen. Ze willen meer bewijs . Maar wat willen ze dan? Ik denk dat ze uiteindelijk
niet geloven in de aanwezigheid van het Hogere/God in de mens Jezus. De betekenis
van de zin ‘De mens Jezus is voor een tijd een plaats van God’ is hen vreemd. “Jullie
willen een teken”, zegt Jezus, “wel, het enige teken dat je kunt krijgen is het
teken van Jona.” Merkwaardig. Je denkt direct aan het verhaal van de vis die
Jona opslokt. Maar dat is het niet. Jona is slechts een figuur uit een verhaal,
een gelijkenis. Met andere woorden: het enige teken dat ze krijgen te horen, is
een verhaal, een wonderverhaal.
Naar ons toe: het enige dat
mensen van nu kunnen krijgen, is een verhaal. Niet de ervaring of een gevoel, in
de Sinaï, aan de Oude Maas of waar dan ook. Hoe waardevol die misschien ook is.
Alleen een verhaal. Daarmee moeten we het doen.
Ik zou dat als volgt willen
vertalen: het enige dat wij ‘hebben’, is het verhaal van de bijbel: dat van een
volk dat een weg gaat, dat van een mens die die weg vervolgt, voorleeft, dat van
mensen die proberen het leven zin en betekenis te geven. Dat grote verhaal met
al zijn vragen en onduidelijkheden, historische misslagen en feiten, dát
verhaal is ons referentiekader. Het is als het ijs waarop wij proberen te
schaatsen. Met vallen en opstaan. Het is de bodem die ons draagt en die, en dat
is bijzonder, ons troost.
Vraag: Is er dan alleen maar
het oude verhaal? Is er niet meer, is het niet wat weinig. Is er dan geen God
die zich buigt over mij en mijn beminde, die zijn hand op ons legt en ons
opheft? Kan ik niet iets ervaren en hoe weet ik dat het God is? Voor Abraham
was dat het geval toen hij uit zijn droom ontwaakte en de ogen opsloeg. Hij
ervoer iets. Zijn leven nam een nieuwe wending. Voor de mensen rond Jezus
luidde het bericht: je kunt het al weten, er is een verhaal, dat van Jona. Lees
het en bestudeer het. Ga er mee op weg.
Tot slot. Terug naar het
gesprek in de trein. Zij hebben beiden, de jongen en het meisje, een verhaal ter beschikking. Als zij beiden
goed kijken, zullen ze zien dat het hetzelfde verhaal is. Maar de een is op een
andere bladzijde dan de ander. Wie zal zeggen wie de juiste pagina heeft
opgeslagen of in het juiste hoofdstuk is begonnen? Een ultieme leessleutel is er niet, één boodschap
komt er niet in voor. Maar voor elk van beiden geldt: ‘De mens is voor een tijd
een plaats van God.’
Ik zou daaraan willen
toevoegen: élk mens is voor altijd een plaats van God. Hoe dan ook. En het is
niet aan ons om te bepalen het hoe en wat en waarom, want Hij is groter dan ons
hart.
Amen.
Literatuur:
* ’ De mens is voor een tijd een plaats van God’, een regel uit het gedicht
Deïsme van Gerrit Achterberg:
Deïsme
De mens is voor een tijd een plaats
van God.
Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,
dan wordt hij afgeschreven op een steen.
De overeenkomst lijkt te lopen tot
deze voleinding, dit abrupte slot.
Want God gaat verder, zwenkend van
hem heen
in zijn miljoenen. God is nooit alleen.
Voor gene kwam een ander weer aan bod.
Wij zijn voor hem een vol benzinevat,
dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt,
al de afval, met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van de schepping
onderscheidt
gingen wij dood en liggen langs het pad,
wanneer niet Christus, koopman in
oudroest
ons juist in zo’n conditie vinden moest;
alsof hij met de Vader had gesmoesd.
Gerrit Achterberg, Deïsme, uit
de bundel Vergeetboek,
1961
* Het beeld
van het schaatsen is ontleend aan de theoloog Oepke Noordmans
Gebeden:
Om de nood in de wereld:
Ergens moet U toch zijn,
ergens waar U zich laat vinden.
Is het ver hier vandaan,
ver van mijn huis, mijn
geliefden
of staat U te wachten aan het
eind
van de weg die wij moeten
gaan,
zwijgend, liefdevol, met een
glimlach.
v. daarom bidden wij u
g. Heer ontferm u
Kunnen wij in dat wat gebeurt
U nog herkennen, terugzien:
in het onherroepelijk kwaad
dat zich voltrekt
in landen voorbij de horizon,
in wat mensen elkaar aandoen
door oorlog,
moord, hebzucht,
machtswellust en eigenbelang,
en in dat alles ons vermeend
onvermogen.
v. daarom bidden wij u
g. Heer ontferm u
Wij willen geloven dat er zal
komen
een nieuwe wereld, een
koninkrijk.
Het moet er al zijn en we
zien het niet.
Het woont al in ons en we
weten het niet.
Dat ons tekort vol loopt met
het tegoed
van Uw liefde, het Licht
dat doet opstaan en warm maakt.
v. daarom bidden wij u
g. Heer ontferm u
Gebed
Mensen zeggen dat U niet
bestaat
en dat liefde niet meer Uw
naam kan zijn,
dat er geen bewijzen zijn of
tekenen.
God in de hemel of waar U ook
bent,
hier in ons leven of
misschien
ergens verborgen achter de
horizon
van ons denken
laat ons blijven geloven
dat Liefde uw naam is.
Desondanks en
niettegenstaande.
Mensen zeggen dat alles
verklaarbaar is
en geloof in een god
achterhaald.
Hoe het ook zij, laten wij
weerbaar zijn in deze tijd
in tegenslagen, op wanhoop en
verdriet.
Laten wij blijven geloven
dat er een rijk zal komen
van liefde vrede en recht
dat er al is in ons hart en
in ons doen.
Desondanks en
niettegenstaande.
Mensen zeggen en praten
zoveel.
Mogen wij dan niet terugzien
en danken
om wat goed is en liefdevol
om de hand die uitstrekte
de schouder die zich aanbood.
Mogen wij dan niet ondanks
onze onmacht
onszelf te veranderen
hulp en steun zoeken bij wat
ons dierbaar is.
Desondanks en
niettegenstaande.