zondag 23 december 2012

Droogpreek Kerst 2012


Droogpreek met kerst 2012

Soms zijn er van die zinnen die op de een of andere manier zich in je nestelen. Opeens is er die ene zin. Je weet niet waar ze vandaan komt. Het lijkt wel of ze ergens in een onkenbare diepte was opgeslagen en nu misschien toevallig naar boven komt. Een zin die je niet meer loslaat. Alsof er een boodschap in wordt meegegeven. Misschien heb je haar in het voorbijgaan opgepikt en meegenomen. Je weet het niet. Het enige dat je weet is: ze dient zich aan en je moet er iets mee.
Ik wil me nu beperken tot een paar van die zinnen of woorden. En daarover iets zeggen, er als het ware zoekend om heen cirkelen en luisteren naar een misschien verborgen boodschap.

De eerste zin luidt als volgt: “Het kerstverhaal is een symboolverhaal, dat je letterlijk moet nemen.” Ik weet niet meer waar ze vandaan kwam. Ze was er opeens. Wat ik wel weet, is dat veel mensen iets zeggen in de trant van: “Je moet het symbolisch zien. Kerst is maar symbolisch.” Men bedoelt daar dan meestal zoiets mee als: ‘Kerst is een verchristelijkt zonnewendeverhaal. Het is niet echt gebeurd en je moet het allemaal niet zo letterlijk nemen. Het is een verhaal over licht en over opnieuw beginnen. Over vrede en harmonie. En in deze dagen herinnert het ons er nog eens aan, dat we daarbij stil moeten staan.’ Niemand zal ontkennen dat dat allemaal niet belangrijk is. In deze dagen wordt er veel over vrede en harmonie gepraat, en als het een beetje meezit, is dat allemaal niet vrijblijvend. Mensen komen dichter bij elkaar en er wordt naar de ander omgezien. Hoe kort van duur en hoe weinig ook, het is tenminste iets. Ik vraag me alleen af: In hoeverre hebben we daar het kerstverhaal voor nodig? Het kan toch ook zónder de kennis en de inspiratie van dat oeroude verhaal?!
Of zou het op een ander manier symbolisch zijn?: De stal is geen echte stal. Ze staat symbool voor mijn binnenste, voor mijn hart, en daar wordt het kind, het nieuwe, geboren. Daar komt het goddelijke tot leven en wordt het bewaard, gekoesterd en gebakerd; vandaaruit zal het inspireren. Het verhaal herinnert mij eraan, hoe diep in mij mijn goddelijke oorsprong zal leven en opstaan. Het is een ‘binnenverhaal’. En waar sta ik daarin? Ben ik het kind, ben ik de moeder of vader, of de herder die onverwacht gegrepen wordt. Of ben ik de stal, waarbinnen het gebeurt. Wie of wat ben ik? En vervolgens de grote vraag: hoe zal daarnà mijn weg door het leven zijn? Ik als dat kind, als de moeder, de vader, de herder of als de wijzen die met hun kennis komen en vernieuwd en geraakt teruggaan naar waar ze horen. Hoe ga ik verder met het verhaal, dat in mij is gaan wonen?
Langzaam en ongemerkt zijn we zo al overgegaan van het symbolische naar het letterlijke.

“Het kerstverhaal is een symboolverhaal, dat je letterlijk moet nemen.”
De tweede helft van de zin luidt: Je moet het letterlijk nemen, -ook al weet je dat het niet allemaal zo gebeurd is als wordt beschreven. Letterlijk nemen wil zeggen: Aanvaarden, dat er een moment in de tijd is geweest dat de grote vernieuwing heeft plaatsgevonden. Aanvaarden, dat er in een onbekende uithoek van het bestaan de mogelijkheid tot verandering en vernieuwing ligt. Je herkent bijvoorbeeld de tocht van de ouders, die nog steeds plaatsvindt. Letterlijk nemen wil zeggen: je lacht niet om de engelen die komen zingen. Maar je stelt je onbevangen open voor een engelenmoment. Letterlijk nemen wil zeggen: Je openen en het verhaal naar binnen laten komen en daarna de deur naar buiten openzetten.

Er is nóg een zin, die bleef hangen. Dat is de uitspraak: “Religie hoort achter de voordeur.” De staatssecretaris zou dat kortgeleden gezegd of geschreven hebben rond de nieuwe Medianota. Maar als je het beter onderzoekt, is niet meer te achterhalen wie dat wáár heeft gezegd en of het ooit wel is gezegd. Niet officieel tenminste en in het omroeprapport is deze zin niet te vinden. Maar goed. De uitspraak is het land doorgegaan en heeft veel opgeroepen aan instemming en afkeuring. En als zodanig is ze eigenlijk wel uitgesproken. ‘Religie hoort achter de voordeur.’ Bedoeld is vermoedelijk: Je mag wel religieus zijn, aan religie doen, maar de samenleving mag er geen last van hebben. Het is iets voor binnen. Het is een liefhebberij, zoals postzegels verzamelen of in je vrije tijd een concert bezoeken. Natuurlijk voegt dat wel iets toe aan je leven, maar dat geldt alleen voor jou. Religie of de uiting van religie, de godsdienst, is iets voor achter de voordeur. Maar een overheid die dat zou onderschrijven, zou al gauw moeten overgaan tot het verbieden van het luiden van klokken, van de oproep door een imam vanaf een minaret, van openbare processies, subsidieverstrekking aan religieuze instellingen, kerken en gebouwen, en een algemene zondagsrust. Strikt neutraal. Religie heeft immers alleen nog een kunsthistorische waarde. Maar val me er nu vooral niet mee lastig! Geen keppeltje op straat, geen kruisje meer op je revers. Godsdienst is een strikt persoonlijke zaak!
Ieder heeft recht op een mening. Maar niet elke mening leidt tot geluk. Het is natuurlijk allereerst een ontkenning van ons cultuurgoed, waar juist voor alle richtingen en stromingen ruimte en plaats is. Een multiculturele en multireligieuze samenleving is een groot goed. In al haar rijkdom en verscheidenheid. En als mens die in de christelijke traditie is geworteld en daar alles aan heeft te danken, moet ik zeggen: Het zou toch zonde zijn als het christendom, de islam, het jodendom of welke stroming dan ook, onzichtbaar wordt en gemuilkorfd wordt. Levensovertuigingen werken door in álles. Maar dan ook in alles. Een overheid die het geloven tot een privéhobby beperkt en dat voorstaat, is op een hellend vlak bezig. Het hellende vlak dat zoals we in de recente geschiedenis hebben gezien, desastreuze gevolgen kan hebben.
Iets anders is natuurlijk dat de religieuze beleving in mijn binnenste, in mijn gemoed, alleen aan mij is voorbehouden. De innerlijke beleving hoort achter de voordeur, de uiting ervan niet, of althans niet altijd. Religie en godsdienst hebben niet alleen symbolische waarde.

Dat brengt mij tot een derde en laatste woord, dat in de afgelopen tijd bleef hangen. Het is het woord ‘vertrouwen’. Ik haal daaruit één aspect naar voren.
Waarom gingen de ouders, Jozef en Maria, op weg? In de eerste plaats op bevel van de overheid natuurlijk. Maar toch, waarom? Was het volgzaamheid, was het gehoorzaamheid, was het angst voor repercussies? Wat was het. Je kunt je nauwelijks meer voorstellen hoe dat was, in die tijd: een zwangere vrouw, een harde en ongetwijfeld gevaarlijke en riskante tocht. Onwillekeurig komen beelden van een voormiddeleeuwse maatschappij naar boven, zoals je die wel ziet in een bepaalde streken in bijvoorbeeld Afghanistan. Reizen is levensgevaarlijk. Heel begrijpelijk dat het mooie ervan, de geboorte, wel bewaard is gebleven en tot verhaal is geworden.
Ik lees momenteel de geschiedenis van een joodse familie. Indrukwekkend, ontroerend, appellerend, uitnodigend tot begrip en herkenning. Zijns ondanks is het een leerverhaal over de levensreis van de mens. De gruwelen zijn nauwelijks te beschrijven. De overlevenden doen dat dan ook niet. In hun verhalen over vroeger voeren de humor, het andere, de boventoon. Als een soort van overlevingsmechanisme. Je moet immers wel verder met je leven. Zo is het ook met dat oude verhaal van Jozef en Maria en het kind. Het mooie voert de boventoon, de gruwel die er ook was, is mondjesmaat aanwezig en wordt overvleugeld door het goede nieuws.

Ze gingen dus op reis. De vraag: Hoe ging men op reis. Hoe gaan wij op reis. Achter ons ligt het bekende, het vertrouwde, vóór ons het onbekende, de lege ruimte. Dat waar we naar toe moeten, de ruimte die we moeten binnengaan. Er is geen andere keus. Hoe gaan we. Vol verlangen gaan we; lijdzaam gaan we; angstig gaan we; met kloppend hart gaan we, onzeker over wat zal komen; en toch, we gaan. De schrijver filosoof Albert Camus geeft een keus als je niet wilt of kunt. Hij zegt: Stop je leven óf ga. Voor hem is het een gerechtvaardigde keus. Maar als we dan ook gaan, is elke stap die we doen, de eerste. Wij weten niet waarom en hoe Jozef en Maria op weg gingen, wel dát ze gingen. Er moet iets zijn geweest dat hen voortbewoog. Ik denk dat het hun traditie was. In onze taal: hun spiritualiteit. Hun geloven, het joodse geloof, kent een bijzonder soort vertrouwen. En dat is: Wat er ook gebeurt, er is een God. Deze zal, wat Hij ooit heeft beloofd, eens waarmaken. Namelijk, dat het rijk zal komen, het koninkrijk der hemelen, dat al zichtbaar is voor wie het wil zien.. En ook al zit alles tegen, toch blijf je ‘God’ zeggen. ‘God’, of met welke naam Hij wordt aangeduid.

Ik zeg het hen na in mijn eigen woorden en taal, in mijn binnenkamer, achter de voordeur of als het moet voor iedereen hoorbaar: Dat er een kracht is groter dan mijzelf. Dat er een stem is die tot mij spreekt, hoe versluierd soms ook. Dat er een verhaal is, dat meegaat. Een levenlang. Dat er een licht schijnt, voordat ik het zag.
Daarom: De reis naar het Licht dat roept en wenkt, zal je verlichten! Jou, mij en allen die met ons meereizen.

Amen.

woensdag 5 december 2012

Wat hij wilde


Wat hij wilde

                        ‘Dit is mijn lot’
                                    Slauerhoff

Hij wilde als een kleine danseres
bij de hand genomen zijn, zacht
meegevoerd naar onbekend gebied
waar woorden wachtten, liefdevolle
uitgestrekte letters, bakens
in de zomer van zijn denken.
Hij wilde wel en droomde hoe hij
op zijn knieën aan het water zat
en beschreef met rietpijpstengels
het voorhoofd van de aarde
glimlachend, schijnbaar ontspannen.
Daarvan droomde hij in zijn gedichten
vol verlangen om te worden
wat hij wezen wou: een dichter
die de tijd versloeg en overleven zou;
een zwerver, balling van zichzelf.



Bekroond met de eerste prijs op het Slauerhoff-festival 2013 in Utrecht.