zondag 6 juli 2014

Preek 6 juli 2014 Bennekom NPB

Beste Preekontvangers.

Eindelijk heb ik weer eens gepreekt, een invalbeurt, en zoals gebruik zend ik hem jullie.

Met hartelijke groet,
Meindert

Preek 6 juli 2014 Bennekom
Lezingen: Prediker 1,2-11; 3, 16-21

I
Ik lees een gedicht:

Je zou gelukkig willen zijn:
stevig,vrolijk, rechtop,
goed werk, goed wonen, wat geld,
aardig worden gevonden
lief, je grote liefde vinden,
kinderen krijgen, gezonde, mooie.
Dat zou je willen – wie niet?

Wil je ook goed zijn, betrouwbaar,
trouw, rechtvaardig, meedogend?

Een duistere zaak is de wereld
maar er zijn mensen van licht.

Gierig wreed zelfzuchtig dezen en genen
maar er zijn mensen die geven en delen.

Er is kwaad en woester kwaad onstuitbaar
maar er zijn mensen die de doem doorbreken.

Er zijn woorden gesproken
die werken ten goede, je hart versterken,
je geweten scherpen.

Gelukkig wie ze zoekt te horen
en leeft om te volbrengen.                                                                                                     

Een kwaadwillig mens wordt nooit gelukkig.

Een gedicht, psalm 112, bewerkt door Huub Oosterhuis. Ze wijkt nogal af van de oorspronkelijke tekst van de psalm, o.a.: “Zalig de mens die de Heer vreest en vreugde in zijn geboden schept. (…) Hij is standvastig, onbevreesd ziet hij zijn vijanden aan.” Vroeger zongen we in de kerk de berijming: “God zij geloofd en hoog geprezen, Welzalig die de Here vrezen. (…) Wie vrolijk voortgaat op Gods wegen, beërft een overvloed van zegen.”
Dat klinkt nogal fundamentalistisch. Geloof in God brengt materiële voorspoed. Een zeker weten, ík ben op de juiste weg.
Maar nù klinkt: Je zou gelukkig willen zijn. Een duistere zaak is de wereld, maar er zijn mensen van licht. Een kwaadwillig mens wordt nooit gelukkig.
Dat is heel andere taal, een ander geloof ook.
De tekst van vroeger is vooral naar boven gericht, verticaal; de andere meer horizontaal en naar binnen toe. De eerste kiest voor de weg van zekerheid, de tweede voor het zoeken en vragen. Is ook het binnengesprek dat zich voltrekt in de mens die zoekt naar waarheid en zin.
 II
Hoe voel je je?
Soms voel ik me net alsof ik een duikboot zit, onder water en niet zichtbaar voor de wereld buiten. Maar met een periscoop die ik kan uitschuiven, bespied ik de wereld buiten. Ik draai de periscoop rond en speur de horizon af. Nu eens blijf ik stilstaan bij een bepaalde waarneming, dan weer zoom ik in; maar heel vaak zie en kijk ik wel, maar neem niets waar. Altijd trek ik na een tijd mij weer terug in mijzelf.
Het is een beeld. Zo zou je misschien wel de moderne mens in onze tijd kunnen kenschetsen. Er gebeurt zoveel, je ziet zoveel, je neemt zoveel waar, dat je het nauwelijks meer kunt bevatten. Maar een enkele keer blijf je haken, sta je stil bij iets wat je meer raakt dan het andere, kennelijk.
Het liefst trek je je terug in de veilige beschutting van je duikboot.

“Het is genoeg, we zijn te ver gegaan!!!” Drie uitroeptekens. Daarmee begint de brief die Wubbo Ockels kort voor hij stierf de wereld inzond. Ze is wijd verspreid. Het is een wanhopige aanklacht tegen de manier waarop wij leven en de aarde naar de ondergang helpen. Ik citeer: “We vernietigen onze levensbronnen. We moeten veranderen, we moeten een ander pad kiezen, we moeten onze levens veranderen.”
Verder schrijft hij: “We moeten het menselijke tijdperk begroeten.” En uiteindelijk komt hij tot een tiental geboden van geloof in de mensheid. Het is een geweldige en indrukwekkende brief. Begrijpelijk en ook voor wie het niet eens is met zijn analyse, de boodschap is duidelijk: er moet iets gebeuren wil de wereld niet ten gronde gaan. Geloof in de mensheid.
Wubbo Ockels is niet de eerste die een dergelijk geluid laat horen.

Maar er is iets waarop ik bleef haken, iets dat intrigeert. En dat is, als hij het heeft over een nieuwe religie (langer citaat, de cursiveringen zijn van mijn hand):
“We zijn ons allemaal bewust van waar de mensheid naar toe gaat. We kunnen de mensheid in een betere richting krijgen, als we samenwerken. We kunnen een nieuwe religie creëren die ons allemaal samenbrengt.
Er zijn veel religies die mensen samen krijgen, maar nooit alle mensen. De verschillende goden waarin mensen geloven, scheiden de mensheid juist in groepen. Dat heeft geleid tot conflicten en zelfs oorlogen. Deze religies zijn niet duurzaam. Maar als we in de mensheid geloven, zullen we geen conflicten meer hebben, omdat we één zullen zijn. We behoren allemaal tot deze mensheid, we kunnen allemaal in deze 'hogere macht' geloven. De God van de mensheid is in ons allemaal. We kunnen ons niet achter deze God verstoppen, omdat het in ons zit. We kunnen ons niet verbergen voor de verantwoordelijkheid voor onszelf.
Geloven in de mensheid is een andere manier van denken.  (…) Onze wil is de sleutel. Het geloof in de mensheid zal ons die wil geven. Onze religie zal ons helpen om die wil te uiten. Deze religie moet z'n vorm krijgen: we moeten symbolen, rituelen en kunst maken om ons geloof in de mensheid te uiten. Vooral de jeugd moet aangesproken worden. Zij zijn de toekomst: ze willen genieten van de natuur, en van de aarde. Hun idolen kunnen een voorbeeld zijn. Festivals kunnen de boodschap uitstralen. Artiesten kunnen de juiste woorden vinden, die hun harten raken. Laat elk van ons helpen om onze religie vorm te geven. Laat elk van ons zijn geloof uitspreken in een duurzame mensheid.”

Geloof in de mensheid, God is in ons, de oude religie met goden scheidt. Wij zijn één. Idolen wijzen de weg. Dat zijn de statements, dat is wat hij wil zeggen. Die helpen ons als mensheid verder.
Het is het oude debat: is god in ons of is God buiten ons. Bestaat er een diepere dimensie in ons bestaan. Of is het leven zelf de god die wij dienen en eren. Wat geeft ons de kracht.
Ik geloof in de kracht die de mens bezit. Die kracht zal hem doen opstaan. Het is waar en het is niet waar.
Om welke kracht gaat het.

III
Terug in mijn duikboot wil ik iemand een email sturen. Maar heb geen adres. Het is niet moeilijk te vinden. Na een kort poosje zoeken op internet verschijnt het adres op mijn scherm. En niet alleen het email adres, ook het huisadres, een foto en nog een aantal gegevens. Als ik zou willen, zou ik ook nog vinden van welke vereniging degene lid is en nog veel meer. Internet biedt een schat aan gegevens en informatie.
Dave Eggers: hij is een belangrijk hedendaags Amerikaans schrijver. ‘What is the what’ is zijn bestseller, over een Soedanese kindsoldaat. Vorig jaar verscheen‘De Cirkel’. Daarin schetst hij een wereld die beheerst en bepaald wordt door internet. Door De Cirkel, een soort Big brother watching you Google bedrijf. Een soort 1984, een Brave New World. Alles maar dan ook àlles moet openbaar zijn, toegankelijk en deelbaar. Ieder mens heeft bijvoorbeeld maar ėėn nummer dat voor alles geldt: als sofinummer, ziektekostenverzekeringsnummer, rijbewijsnummer, paspoortnummer, klantnummer, wachtwoord: er bestaat maar ėėn wachtwoord voor alle accounts die je hebt. De hele wereld is een cirkel, alles is met alles verbonden. Het bedrijf kent drie uitgangspunten:
1. Alles wat gebeurt moet openbaar zijn. (Mensen dragen een camera op hun borst, zodat iedereen kan meekijken met wat ze doen)
2. Privacy is diefstal.
3. Geheimen zijn leugens.
Openheid, toegankelijkheid, elkaar van dienst zijn met wat je weet, eerlijkheid, het leidt alles tot vermindering van misdaad of afwijkend gedrag. Het maakt de mens gelukiger. Dat is de goede gedachte achter deze ontwikkeling. Daarom gaat het. Ireëel? Neen, we kunnen het al zien. Heel willekeurig uit de krant van afgelopen tijd: In Ede draagt een motoragent een googlebril, zodat iedereen die inlogt kan meekijken eventueel meepraten. Het is een proef, maar toch. Of: Televisie moet steeds meer interactief zijn; tijdens verkiezingsuitslagen lijken de twitterberichten haast belangrijker dan de werkelijke uitslagen. En: Een oorlog en alles wat er mee te maken heeft is life te volgen en ieder kan reageren. Drones kunnen daarbij helpen. Alles moet openbaar zijn. Je moet alles van elkaar kunnen weten. Alles staat op internet. In het boek van Eggers zijn er mensen die dat niet willen. Het zijn de outcasts die soms tot wanhoop worden gedreven, de dood in. Nu zien we al dat er mensen zijn die niet willen dat er bepaalde gegevens op Google zijn te vinden.
Wubbo Ockels met zijn goede bedoeling, het team van De Cirkel met zijn vredelievende overtuiging, de overheid die graag alles wil regelen. De wereld waarin alles openbaar is en toegankelijk is. Moet alles wat kan? Je hebt de neiging om in je duikboot onder water te gaan.

IV
De vraag moet gesteld. Hoe overleven we. Hoe sta je in de tijd? Wat doen we in onze duikboot. “Ik kom daarin tot mijzelf’, zei iemand. Daar zoek ik de stilte, daar stel ik mij open voor wat er vanuit een andere wereld tot mij komt. Er is een eeuwig opgaan, blinken en verzinken, er is een eeuwige stroom in de tijd van eb en vloed, opgaan en neergaan. En alles wat er gebeurt, heeft daarin zijn plaats. Rivieren stromen naar de zee en toch wordt de zee niet vol. De wind waait, keert en waait opnieuw. Zo is de gang van het gaan en alles heeft daarin zijn betekenis en zin. Ideeën en gedachten, goed of kwaad, ze komen op en zullen weer vergaan.
Van Jezus wordt verteld dat hij vaak zich terugtrok om te bidden, om alleen te zijn. Dat had hij kennelijk nodig. Even opladen, zouden wij nu zeggen. Of: hij was even één met de eeuwigheid. Hij sprak met zijn Vader, met God. Ik zou liever zeggen: hij luisterde naar de Stem in hem, die niet van hemzelf was. Dat was zijn inspiratiebron.
Wat gebeurt, gebeurt en onze invloed daarop is marginaal. Onze betrokkenheid, onmacht, ons spreken en zwijgen, onze dromen, onze hoop?
Hoe zei die psalm het ook al weer? Een kwaadwillig mens wordt nooit gelukkig.
En: Er zijn woorden gesproken
die werken ten goede, je hart versterken,
je geweten scherpen.

Gelukig wie ze zoekt te horen
en leeft om het te volbrengen.

Tot slot, ik herken me in een gedicht van Gabriël Smit, die daarin schrijft:
Waar haal ik dan toch het geloof
vandaan dat mij vast en hoog
doet reiken naar een wijd, groot
geluk, in dit licht beleden?

Waar haal ik het vertrouwen vandaan
als ik mij zelf en anderen verraad,
geen hand uitsteek, blijf staan
op mijn eigen armzalige benen?

Waarom durf ik zeggen: en toch,
en toch? Waarom denk ik mijn
lot verzekerd, geloof ik dat ik word
gered in een verte van vrede?

Is niet het stellen van de vraag al het antwoord?

Amen.


litt:
Huub Oosterhuis: 150 psalmen vrij
Wubbo Ockels: Het is genoeg, 2014
Dave Eggers: De Cirkel, 2013
Gabriël Smit: Weerlicht, Gedichten, 1976


Als bede

Gelukkig de mens
die in staat is te horen
naar de woorden van
liefde vrede en recht.
die niet zijn ogen wil sluiten
en zich opent voor
wat goedheid en liefde bevrucht.

Gelukkig de mens
die leeft in de heilige twijfel
niet klakkeloos alles aanvaardt
en zich opstelt onschendbaar
overtuigd van eigen gelijk
maar die telkens opnieuw
zich het goede laat aanzeggen.

Gelukkig die mens
die weet heeft van geluk
in staat is verdriet te verdragen
zolang als het gaat
en zolang als het moet
en die hoopt op een licht
dat er is en zal komen.

Gelukkig die mens
die man en die vrouw
en dat kind en die ene
die worden gericht
verwonderd over de god in de stilte
geraakt door de stem die klinkt
en bemoedigd, om niet.

Zo moge het zijn.


zondag 20 april 2014

Preek Pasen 2014

Pasen 2014

Lezing Johannes 20, 1 - 14 uit: De Bijbel in gewone taal (verschijnt najaar 2014)

Na de sabbat, op zondagochtend, ging Maria uit Magdala naar het graf. Het was heel vroeg in de ochtend, het was nog donker. Toen ze bij het graf kwam, zag ze dat de steen voor het graf weggehaald was.
Maria rende weg, naar Simon Petrus en de leerling van wie Jezus veel hield. Ze zei tegen hen: “De Heer is weggehaald uit het graf! En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.” Meteen gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf, ze renden erheen. De andere leerling liep sneller dan Petrus, en was het eerst bij het graf. Hij keek naar binnen en zag de doeken liggen. Maar het graf ging hij niet in.

Kort daarna kwam ook Simon Petrus bij het graf. Hij ging wel naar binnen. Hij zag de doeken liggen, ook de doek die om het hoofd van Jezus gezeten had. Die lag niet bij de andere doeken, maar apart, netjes opgerold.
De andere leerling ging nu ook het graf in. Toen hij de doeken daar zo zag liggen, geloofde hij dat Jezus was opgestaan. In de heilige boeken stond al dat Jezus moest opstaan uit de dood. Maar dat hadden de andere leerlingen nog niet begrepen. Toen ging Petrus en de andere leerling terug naar huis.

Maria bleef huilend bij het graf staan. En terwijl ze huilde, keek ze naar binnen in het graf. Daar zag ze twee engelen in witte kleren. De engelen zaten op de plaats waar het lichaam van Jezus had gelegen. De één zat aan het hoofdeind, de ander aan het voeteneind. De engelen vroegen haar: “Waarom huil je?” Maria zei: “Mijn Heer is weggehaald uit het graf. En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.”
Toen ze dat gezegd gezegd had, draaide ze zich om. Ze zag iemand staan. Het was Jezus, maar Maria wist niet dat hij het was.

Preek
I
Ik lees een gedicht, het is een psalm in een nieuwe hertaling. (psalm 41 naar Huub Oosterhuis).
Als volgt:

Voor mij stond een arme in vodden
uitgeteerd. Zij vroeg mij geld,
dat ze voor één nacht....
Ik gaf genoeg voor twee.

En  nu
word ik overal geprezen
om mijn weldadigheid:
'de Here heeft het gezien
met behagen' en
'wie één mens redt, redt heel de wereld.'

De waarheid is
dat ik mij schaam en schuldig voel
te leven in een heelal
van zoveel pralende rijkdom
en bittere armoe.

Ik praat erover met vrienden en bekenden.
Waar ik mij druk over maak, vragen zij.
Zo ís de wereld, gewoon deze wereld.
En wie arm is heeft toch handen.
En zo'n vrouw, die kan -
er wordt hard gelachen.

En zelfs mijn jongen, die mijn brood eet
mijn gedachten deelt, lacht mee.

Hoe verder? 'Here', die ik noem
mijn God-Ik-zal-er-zijn,
hoe verder met deze wereld?

Zal uw woord over gerechtigheid
en genade
op ons geweten inwerken
en brengen een keer
in onze gedachtenstroom

en ons stil maken
en wakker?

Dat komt heel dichtbij. Wat raakt ons nog echt? Hoe moeten wij nu verder in een stad, in een wereld, die verscheurd is? Waar om de zoveel stappen een zwerver je staande houdt. Hoe blijf je staande en rechtop. Hoe ga je om met de kennis die we hebben, met een wereld die klein is geworden, zo klein als een mobieltje. Kun je je eigen schaamte voorbij lopen? Ben je medeschuldig, medeverantwoordelijk?
Een antwoord dat we horen: Het is allemaal niet erger dan vroeger, alleen wéten  nu meer. Het gaat er niet om wìe je bent, maar wààr je bent. En waar je bent, daar moet het gebeuren. De wereld teruggebracht tot de enkele vierkante meters van je eigen woning. De zorg voor je naaste op zichtafstand en helpenswaardig. Als ik ergens moet beginnen, dan is het wel bij mijzelf.
Is dat het? Is dat het juiste antwoord?
Iemand zei: Het is de gang van de mens. Hij komt uit het paradijs, uit de eenheid, en moet tijdens zijn leven door de tweeheid van het niet-paradijs om uiteindelijk weer zijn goddelijke oorsprong te hervinden. Eén te worden met de Ene. De weg door het leven is nu eenmaal niet geplaveid met rozen. Het licht schijnt aan de horizon. Zoiets.
Of weer iemand anders: Ik weet van niets en wat ik weet, zie ik niet. Ik leef mijn leven en probeer er het beste en aangenaamste van te maken en daaraan heb ik al mijn handen vol.
En een ander gaat zo op in deemoed en helpen, dat hij of zij zichzelf ten gronde richt. En is christelijk hetzelfde als algemeen menselijk?

II
Soms blijft een regel je bij. Je weet niet waarom. Maar iets raakt je. De laatste regel uit het lied dat wij zopas hebben gezongen (zie hieronder). 'Wie naar de liefde leeft, zal in hem wonen.' ‘Wie naar/wie volgens de liefde leeft, zal in hem wonen.’ Wonen in wie? Met wie wordt die ‘in hem’ bedoeld? Het ligt voor hand: God natuurlijk. Dus: Wie volgens de liefde leeft, zal in God wonen. Dat is een prachtige gedachte of regel, maar als je er wat langer bij stilstaat, roept het wel een paar vragen op.
Want het is een tegenregel. Dat is een zin die iets anders wil zeggen dan op het eerste gezicht lijkt. Ik hoorde eerst heel associatief, toen ik het zong: Wie maar de liefde heeft, zal in hem wonen. Natuurlijk! Zo is het toch: In ons woont het goddelijke, diep in ons huist God. En met God bedoelen we dan meestal zoiets als: de liefde, het goede, het alomvattende, een goddelijke energie, een goddelijke kracht. Daarom zingen wij van harte: In elk mens woont het goddelijke. De bekende groet ‘Namasté’: Ik groet het goddelijke in jou. En als je goed kijkt, kun je dat ook bij iemand zien, ondanks misschien alles wat dat weerspreekt.
Maar de tegenregel uit het lied zegt iets anders. Niet het goddelijke of God woont in de mens, in ons, maar de mens die naar de liefde leeft, (die handelt, die iets doet,) die woont in het goddelijke, in God. Net andersom dus. Maar hoe moet je dàt dan zien? Wel: Om ons heen is als het ware een soort van ruimte, die we God mogen noemen en daarin zijn wij, leven wij en bewegen wij (Paulus). Maar dat geldt alleen voor wie volgens de liefde leeft. En andere mensen dan? vraag je je af.
In mijn jeugd in Groningen was vlak bij ons huis een gebouw van het Leger des Heils en daarop stond in neonletters: God is liefde. Een tekst uit de bijbel. Als we dat nu verbinden met die regel uit het lied, dan kunnen we zeggen: Wie volgens de liefde leeft, woont ook in de liefde, of: Wie in God leeft, woont ook in God. En dat is uiterst merkwaardig. Want wie kan of durft van zichzelf te zeggen dat hij of zij in God leeft of de liefde heeft of zal hebben? Is dat niet de ultieme vorm van hoogmoed? Uiteindelijk is er een paradox. Wie het doet, zal het hebben. Ik kom daar niet zo gemakkelijk uit. En weer de vraag: en andere mensen dan?

Heel begrijpelijk is het daarom, dat mensen zeggen: Ik doe wat ik kan, en wat ik doe doe ik naar beste eer en geweten, of wat christelijker: dat doe ik met Gods hulp, of ‘zo waarlijk helpe mij God almachtig.’  Zo leven wij ons leven met een voorbehoud. En beelden ons in dat we naar de liefde leven.

III
Vandaag is het pasen. We lazen het paasverhaal. Vorige week liep ik in de hoofdwinkelstraat in Gouda en daar hing een fel geel spandoek over de straat met de tekst:
“Gods almacht:
Met Pasen wekte Hij Jezus op uit de dood en Hij leeft!”
Het is een klassieke uitleg van het paasgebeuren. Een almachtig God in den hoge heeft iets wonderbaarlijks gedaan en zijn hand naar de wereld uitgestoken. Hij heeft Jezus letterlijk uit de dood opgewekt. En nu is de dood het einde niet meer. Adam stierf nog, de mens stierf nog, maar nu is er de hoop op een nieuw leven. Voor velen een troost.
Ik zag toen ik verder liep, nog net hoe het spandoek was bevestigd aan de pui van de hobbywinkel met de naam Handyman. Was het een onbedoelde verwijzing naar de grote Handyman in den hoge? Wie of wat is dat dan? De grote ingrijper en regelaar?
De jongen in de stationsrestauratie zei: “Pasen. Niemand weet meer wat het betekent. Maar ik ben christen en voor mij is het belangrijk.” En je zag aan hem dat dat wààr was. En toch. En toch.

Ieder mens heeft zijn eigen paasverhaal en paasbeleven. Dat mag. Maar de vraag is: mag alles wat kan? Is er niet iets waar je niet omheen kan, hoe dan ook? Wat mag onze aandacht trekken.
Is er nog een andere weg tussen het letterlijke (Gouda, de jongen) en dat we de boodschap in alles terugvinden; ook in de natuur, uit dood komt nieuw leven. (de moderne mens).

De grote paradox van het verhaal is, dat wie het leest als een historisch verslag, voor grote actuele uitlegproblemen komt te staan. Ja of nee, echt gebeurd of niet echt gebeurd, waar of niet waar. Je moet dan de beslissing nemen of je het huidige materialistisch wereldbeeld laat prevaleren boven een andere manier van de beleven van de werkelijkheid of die anders willen beleven.

Een gedachte:
Wie het verhaal van Pasen leest als een droom, komt in een andere wereld of werkelijkheid terecht. Daar waar alles kan en tijd en eeuwigheid samengaan. Daar waar de paradox wordt opgeheven. Waar geen duidelijk antwoord is, alleen het antwoord dat elk met eigen inzicht-ogen kan verstaan.
Het is het verhaal van de onzichtbare werkelijkheid, die desondanks toch bestaat en geen illusie is. In het verhaal komt Maria bij het lege graf, er is eerst niets. Dan ziet ze een engel. Die vraagt haar: waarom huil je. Het is de grote vraag waar de mens voor de grens van het ‘zijn’ komt te staan: waarom doe je dit? En de vraag is of je dan verder wilt gaan. Een zoektocht begint naar dat wat er niet is en nooit zal zijn. Of dat je je omkeert. Maria draait zich om en ziet een man die ze niet kent of herkent. Ze ziet alleen maar iemand staan.
Wil je zien en weten wie daar staat, als je je omkeert, dan heb je andere ogen nodig, een andere blik. Ik zou zeggen: de ogen van God, opstandings-ogen.
Wat zie je dan? Je ziet het antwoord: dat je al woont in de liefde en dat je al geroepen bent, voordat je verstond.
We hoeven alleen maar in de nacht van ons leven op weg te gaan, de steen te zoeken en die weg te rollen. Dan zullen we de engel ontmoeten, die ons tot inzicht zal leiden.
En die zeggen zal in zijn waarom: Ik groet het goddelijke in jou. Want je hebt je ogen geopend en gezien, wat geen mens met aardse ogen kan zien. Je hebt gezien dat er Eenheid is. Nu kun je gaan. Hij is niet hier, maar daar waar je vandaan komt en daar waar je heen gaat. Er is een licht dat schijnt in de duisternis en je hebt het gezien. En als je je nu omkeert, zul je het ontdekken. Dan zul je ook zien, dat de liefde die we God mogen noemen, overal ontwaakt en tot leven zal komen.

Amen.


Gelezen in het begin van de dienst:

PASEN

Dat Jezus is gestorven, mag niet het probleem zijn.
Maakt het wat uit?
Ook niet dat hij is opgestaan -
In vlees en bloed zoals dat heet.
Of in de geest, naar gnostici geloven
Zelfs dat hij eens leefde, wel of niet.
Men suggereerde dat een paddestoel hem heeft gebaard;
dat het een verwrongen mythe is,
een bedenksel van de macht.
Maar niemand die de kennis heeft
en ooggetuige is geweest.
Geen mens die weet wat lijden is
en eenzaamheid.
Of is dat nog te vroeg gezegd?
Zal iemand ooit verstaan
waarom de steen verwijderd is
en er een witte engel moest verschijnen;
dat er een wereld blijkt te zijn
die verder gaat dan zichtbaar leven,
en er voorbij de dood een opstaan is.
Dat ik de steen ben die moet weggewenteld.

Wat stamel ik, nu ik gelovig zoek
en vinden zal wat ik ten diepste al vermoedde.

                                             (MeB)



GEBEDEN

De steen wegrollen voor je eigen hart.
Wie kan dat nog?
Wie is in staat de steen te kennen?
Wie durft onder ogen te zien
waar wegen platgetreden zijn
en nieuwe paden zich aandienen?
Zo mogen wij gaan.

Staande aan de grenzen van leven,
van wat mensen aankunnen
en in staat zijn te dragen,
willen wij ons verbonden weten
met hen die ons zijn voorgegaan,
dichtbij met een naam en naamloos ver weg.
Zo willen wij gaan.

Wij geloven en willen geloven
in de goedheid van mensen;
dat zij geworteld zijn in de eenheid
verbonden met geest en lichaam;
dat liefde de grond is van hun bestaan.
Zo mogen wij gaan.

Dat wij mogen wonen in de ruimte van God,
roept om een antwoord.
Roept om geduld, deemoed, hoop.
Roept om mededogen en compasssie
overgave en omkeer.
En dat gaat maar door.
Zo is onze weg.
Amen




vrijdag 21 februari 2014

Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen, Brief 29

Lieve kinderen.

Toeval speelt in de verhalen in de bijbel een belangrijke rol. Maar veel toeval is eigenlijk geen toeval, maar een soort van 'God incognito'. Ook deze keer als het over David en Saul gaat.
Ze zijn aan elkaar gewaagd. Wij als lezer weten, dat David de beoogd opvolger is van koning Saul. En dat hij het lievelingetje van God is. En dan is niets te dol. Kijk maar.

Koning Saul lijdt aan somberheid. Soms is hij zomaar zwartgallig en ziet hij het leven niet meer zitten. Hij zit op zijn troon en staart maar wat voor zich heen. Wat zijn geliefde en staf ook proberen, niets helpt. Tot op een dag een van hen komt met de suggestie dat er ergens in Bethlehem een roodharige herdersjongen is die zo mooi op de harp kan spelen. Misschien is dat iets? Als de knappe jongen met het rode haar, David natuurlijk, ontboden is en voor de koning op zijn harp gaat spelen, is de koning geraakt en vleurt hij al gauw een beetje op. Hij raakt zelfs op de jongen gesteld. Net zoals de zoon van Saul, Jonathan, maar die genegenheid is van heel andere orde!
Intussen heeft het land nog steeds te lijden van de invallen van de Filistijnen. Ze zijn opermachtig, vooral doordat zij een reus hebben ingezet, Goliath. Die verslaat alles en iedereen. Er zijn heel wat ego’s onder de Israëlieten die hun tanden op hem hebben stukgebeten. Iedereen siddert voor deze geweldenaar. Maar dan komt David. God houdt van hem en dat kun je aan hem zien. Als hij weer eens bij Saul is, biedt hij zich aan om die reus te verslaan. “Ach”, zegt Saul, “wat stel jij nou voor?” David: “Nou, ik kan best wel wat. Zo vecht ik bijvoorbeeld tegen leeuwen die mijn kudde aanvallen.” “Goed, probeer het maar. Als het je lukt, mag je mijn dochter trouwen.” En Saul laat David een ijzeren harnas aantrekken, geeft hem een schild en een zwaard. Maar die zijn zo zwaar dat hij zich nauwelijks kan bewegen. En hij trekt ze weer uit. Zo gaat hij op de reus af, alleen gewapend met in zijn hand een stok en de slinger die hij altijd bij zich draagt. Ze lopen op elkaar af. Goliath spot: “Wat kom jij doen, herdertje zonder wapens en alleen maar een stok!” Maar David zegt niets. Hij pakt zijn slinger, doet er een steen in, draait hem in het rond, mikt en daar gaat de steen recht op zijn doel af: het voorhoofd van Goliath. Die valt vervolgens dood neer. David heeft gewonnen. De vijand is verslagen en de Filistijnen kiezen het hazenpad. Maar voor David is het het begin van veel ellende.  Er ontstaat een strijd van Saul tegen David. David wordt steeds populairder en Saul ziet dat met lede ogen aan. De vrouwen van de stad zingen een bekend liedje: 'Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden.' Saul hoort het knarentandend aan.
Om te beginnen huwt Saul zijn dochter aan iemand anders uit. Nu kwam dat David goed uit, want hij wilde eigenlijk ook liever een andere dochter, Michal, en met haar trouwt hij dan ook. Maar langzamerhand begint Saul zo'n hekel aan David te krijgen, dat hij hem wel vermoorden. En dat probeert hij ook. Op een keer gooit hij zomaar zijn speer naar David, als die voor hem op zijn harp zit te spelen! Maar David springt op en vlucht weg. En zo gaat het voortaan steeds. Slimheid en soms de hulp van zijn liefste vriend Jonathan zorgen ervoor dat David telkens aan de wraak van Saul ontsnapt. Eigenlijk wordt Saul bang voor David, en ziet hem als een bedreiging, want overal waar Davd komt heeft hij succes en altijd verslaat hij zijn vijanden. Dat komt, vertelt het verhaal, omdat God aan zijn zijde staat. (With God on our side is niet voor niks de titel van een popsong uit de vorige eeuw).

O ja, ik vergeet nog een belangrijk verhaal over David en Saul. Saul achtervolgt David tot in het absurde. Soms lijkt het er op of hij David te pakken heeft en hem kan doden. Zover gaat zijn haat. Maar een paar keer is juist David in staat om Saul te doden, maar hij doet het niet. Zo groots is hij. Hij toont genade en daarin is hij ook weer een voorbeeld van hoe een echte koning zich moet gedragen. Dat neemt niet weg dat het moord en doodslag is in deze verhalen. Je houdt het niet voor mogelijk. Misschien is het zelfs wel een ordinaire opstand geweest tegen het bewind van Saul.
Maar goed. Op een geven moment is de oude Samuël, die profeet, weet je nog, gestorven. Hij gaf adviezen aan Saul en aan David. Hij zei hen wanneer ze wel ten strijde moesten trekken en wanneer niet. Saul is van plan op te trekken tegen zijn aartsvijanden de Filistijnen. Maar Samuël is er niet meer om te zeggen (namens God natuurlijk) of hij dat moet doen. Saul raadpleegt allerelei wijzen, een orakel,een waarzegger, maar krijgt geen duidelijke antwoorden. Dan gaat hij op bezoek bij een zieneres in het plaatsje Endor. Zij kan geesten van doden oproepen. Saul vermomt zich en gaat naar haar toe. (Je moet nog weten dat Saul alle tovenaressen of waarzeggers in zijnland had laten vermoorden! Dit was dus uiterst tricky) Zij roept de dode Samuël voor haar op. Deze verschijnt. De dode geestesverschijning, Samuël dus: “Waarom roept u mij op en laat u mij niet met rust?” “Wat moet ik doen?” vraagt Saul. De Geest: “Het is te laat. De Heer heeft David uitverkozen. U heeft zich van God afgekeerd,niet geluisterd en gehandeld op een manier die niet goed was in zijn ogen. Morgen zullen u en uw zonen bij mij in het dodenrijk zijn.” Saul natuurlijk vreselijk geschrokken. Maar de vrouw kalmeert hem en geeft hem te eten.
En inderdaad de volgende dag trekt Saul met zijn leger op tegen de Filistijnen. Saul en kinderen sneuvelen in de strijd. Ze verliezen. Saul ziet maar één uitweg: hij stort zichzelf in zijn eigen zwaard. De vijand komt en hakt zijn hoofd af. Maar vrienden van Saul nemen in het geheim ‘s nachts zijn lichaam mee en verbranden het. De volgende dag komt een bode David melden dat Saul en zijn zonen zijn gestorven. Als bewijs heeft hij wat van zijn sieraden meegenomen. De bode meldt dat hij op verzoek van Saul, die al stervend was hem de genadesteek had toegebracht. Dat had hij beter niet kunnen zeggen. Want David is zo boos en verdrietig dat hij zichzelf niet meer is en de bode de dood van Saul en zijn kinderen aanrekent en hem ter plekke doodt.
Maar wel zingt David daarna een prachtig lied, waarin hij de dood van Saul en vooral van Jonathan bezingt.  Luister maar:
Ach, de helden zijn gevallen.
Jonathan, je verlies bedroeft mij,
mijn vriend, je was mij zeer lief;
jouw liefde was mij meer waard
dan de liefde van vrouwen.

David en Jonathan, een geliefd en klassiek thema, het homopaar bij uitstek, dat alles voor elkaar over heeft.
Hoe het verder met David gaat, zullen we in een volgende brief gaan zien, maar eerst de komende week weer een plaatjesterugblik.

Tot dan
Meindert



Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen, Brief 28

Lieve kinderen.

In oude verhalen, zoals sprookjes en legendes, worden de hoofdfiguren vaak op een wonderlijke manier geboren. Meestal is er een vrouw die graag kinderen wil, maar dat gebeurt niet. Zij en en haar man bidden tot ze er bij neer vallen, maar er komt geen kind. Dan verschijnt er plotseling een engel van God of een wijze man, die ze een kind belooft. Ze krijgen vervolgens een naam voor het kind en de voorzegging dat het een bijzonder kind zal worden.
In dit geval is er een man, Elkana. Hij heeft twee vrouwen, Hanna en Peninna. Hij houdt het meest van Hanna, maar Peninna heeft kinderen en Hanna niet. Dat roept om problemen. Peninna zet Hanna met regelmaat te kakken. Die heeft het niet meer. Op een dag zit ze in een hoekje van de tempel te bidden. Eli, de hogepriester, ziet haar. Eerst denkt hij dat ze dronken is, maar dan merkt hij aan haar manier van doen dat ze verdriet heeft. Als hij haar vraagt naar het waarom, hoort hij het hele verhaal. Eli luistert en belooft haar dat ze een kind zal krijgen. "O als dat waar is, dan draag ik het aan God op", zegt ze. Thuisgekomen zingt ze een loflied voor God. Dat lied lijkt heel erg op het lied dat Maria eeuwen later zingt als ze te horen krijgt dat ze een zoon, Jezus, zal krijgen. Dat zal wel geen toeval zijn... Daarna gaat Hanna met haar man naar bed...
Ze krijgen na negen maanden een kind en geven het een naam met een betekenis, het is symbolisch: Samuël. Dat betekent zoiets als: El (God) heeft naar mij geluisterd. Het  kind groeit in voorspoed op. Maar als het nog heel klein is, levert Hanna het af bij de tempel. Daar wordt hij een soort van tempelhulpje, het persoonlijk knechtje van de hogepriester, Eli.
Maar als het, laten we zeggen een jaar of acht is, gebeurt er iets. Samuël hoort 's nachts zijn naam roepen. Hij uit bed en loopt naar Eli. "Hebt u mij geroepen?" Dat is niet het geval. Samuël kruipt weer in bed. Na een poosje hoort hij weer zijn naam roepen: "Samuël, Samuël!" Hij weer naar Eli en weer zegt die dat hij hem niet geroepen heeft. Samuel weer in bed en, je voelt het al, na een poosje hoort hij weer zijn naam: "Samuël, Samuël!" Als hij dan opnieuw aan het bed van Elia staat, heeft die eindelijk door dat er iets bijzonders aan de hand is. Het moet de stem van God zijn, die zijn knechtje hoorde. En inderdaad is dat het geval. Als Samuël zijn naam weer hoort, ontstaat er een gesprek tussen hem en God. Hij krijgt te horen dat het met de kinderen van Eli slecht zal aflopen en dat er voor hemzelf een belangrijke taak weggelegd is. Dat komt natuurlijk allemaal uit. De twee zonen van Eli komen jammerlijk om. Als straf voor hun boosaardige manier van leven. Een detail, dat ik maar even laat rusten. En Samuël wordt later de eerste grote profeet van het volk Israël. Hij zal straks ook de eerste koning van Israël zalven.

Hierna komt er een interessant deel van de verhalen, waarin Samuël een rol speelt. Je herinnert je misschien nog dat er Israël een aantal (12) stammen zijn en dat een belangrijke tegenstander of belager het volkje van de Filistijnen is. Die in de Gazastrook wonen. Dat volkje komt van oorsprong van het eiland Kreta. Daar zijn ze weggevlucht voor oprukkende Grieken. Het bijzondere van dit volkje is dat zij ijzeren wapens hebben. En dat in de bronstijd. IJzer is sterker dan brons. De Filistijnen zijn dus het sterkste volk in die streek. Met korte, felle invallen teisteren ze de stammen van Israël . Dat betekent roven, plunderen, verkrachten, terreur. Er is niets nieuws onder de zon. Zo hebben ze als buit onder andere de ark meegenomen. De ark die de Joden bij de Sinaï hadden gemaakt en waarin de twee stukken steen met de Tien Geboden zaten. En die ze altijd in het Heilige de Heiloge in de Tabernakel (die draagbare tempel) opborgen. Het is het meest heilige dus dat ze bezitten. Ze hebben hem veertig jaar door de woestijn meegezeuld en uiteindelijk staat hij ergens in de buurt van Jeruzalem in een voorlopige tempel. Nou, die ark is door de Filistijnen geroofd. Ze hebben hem getransporteerd naar de tempel van hun hoofdgod, Dagon. De ark is dus op vijandelijk terrein. De God van de Joden verslagen? Dat kan natuurlijk niet zonder gevolgen blijven. Dat kan die God van de Joden niet op zich laten zitten! De volgende dag ligt het beeld van Dagon, de god van de Filistijnen, voorovergevallen op de grond. De priesters zetten het weer rechtop, maar de volgende dag ... enzovoort, tot drie keer toe. De inwoners van het stadje krijgen de builenpest. De oogst van de Filistijnen mislukt en er komen nog andere rampen. Ze willen daarom wat graag de ark kwijt, die ongeluksbrenger, en vervoeren hem naar een andere stad. Maar ook daar krijgen de inwoners de builenpest. Het bezit van de ark brengt alleen maar ongeluk, als hij in vreemde handen is. Dat gaat zo een tijdje door en op den duur brengen ze de ark op een kar terug naar het gebied van de Israëlieten. Het is een roerige tijd. Ik las net het boek van Bossenbroek over de Boerenoorlog in Zuid Afrika. De Boeren die de Engelsen bevechten, met list en nachtelijke overvallen. De Engelsen die omtrekkende bewegingen maken. Een soort van gurelliaoorlog. Nou iets dergelijks is er dan in Israël aan de gang. Het moet een vreselijke tijd geweest zijn. Bij de Israeliëten is Samuël een soort van charismatisch leider. Als zijn landgenoten niet doen wat hij zegt en ze van de Filistijnen verliezen, zegt hij steeds dat dat komt omdat ze niet naar God luisteren. Soms halen ze de ark van stal, want ze geloven dat God hen dan zal steunen, maar ook dat is weer niet goed. Want wie de ark ziet, ziet in feite God zelf en dat heeft de dood tot gevolg.
Hoe kunnen ze overleven en zich aan de macht van de Filistijnen onttrekken? De oplossing is volgens de Israëlieten: een koning, net als de omringende volken hebben. Samuël is er tegen, want zegt hij, “Er is maar één koning, en dat is God.” Hij somt op wat een koning wel niet kost aan schatting en belasting. Maar de wil en wens van het volk is groter. Samuël zoekt daarom in het geheim een geschikte kandidaat. Dat wordt Saul, de zoon van Kis.
Deze Saul wordt nu de leider van de Israëlieten in de strijd tegen de Filstijnen. De ene keer wint hij en dan weer is er groot verlies. Wat hem tenslotte de kop kost, is dat hij ondanks het advies van Samuël steeds weer vertrouwt op zijn militaitre macht en kracht en niet op God. Samuel houdt hem voor dat hij dan wel koning is, maar dat zijn zoon Jonathan hem niet zal opvolgen. Met andere woorden: zijn naam zal uit de geschiedenis verdwijnen. Die Jonathan overigens komen we later nog tegen. Samuël gaat op zoek naar een nieuwe koning.
Na lang zoeken en op voorspraak van God vindt hij in de stad Bethelehem de kandidaat. Hij bezoekt het huis van ene Isaï die zeven zonen heeft. "Ik kom voor iets belangrijks. Waar is uw zoon?" Vader Isaï is verheugd dat er voor zijn zonen iets belangrijks in het verschiet ligt. Maar Samuël zoekt nou net die ene die er niet is, David, de jongste. Hij is eten brengen naar de broers die in het veld zijn het vee hoeden. (zie je weer de overeenkomsten met het verhaal van Jozef?) Samuēl erheen.
In het geheim zalft hij David. Deze zal na verloop van tijd de machtigste en beroemdste en belanrijkste koning van het volk Israël worden. Een legendarisch figuur.
Maar daarover de volgende keer.

Tot slot. Waarom zijn déze verhalen zo belangrijk? Wel, het zijn zogenaamde ‘scharnierverhalen’. Dat wil zeggen: ze hebben de functie om het gote verhaal te laten voortgaan en bepaalde aspecten al een beetje in de grondverf te zetten. In dit geval zijn dat: de ark die het heiligste is en die de God van de Israëlieten vertegenwoordigt. En ten tweede: de koning die namens God optreedt en met name de figuur van David.
Beide spelen later een belangrijke rol.
Maar dat ontdekken we nog wel.


Jullie vader, Meindert