dinsdag 24 december 2013

Kerstpreek 2013

Kerstavond 2013 


Preek

Wat was hij nou? Een heilige of een martelaar. Als je naar zijn ogen keek, dan zag je daarin ergens diep verscholen een vuur. Het smeulde, brandde. Je wist: dit is een heilige, zonder enige twijfel. Maar keek je naar zijn houding, naar zijn manier van doen, dan ontwaarde je onmiskenbaar iets van een zekere lijdelijkheid, een wat gebogen tred, een iets te zorgzame glimlach, een steeds opnieuw bewust de rug rechten. Dan wist je: dit is een martelaar, dit is iemand die zich opoffert, die het hart op de goede plaats heeft.
Unamuno. Een naam die klinkt als een gedicht. Miguel de Unamuno, 1935, Spanje, een beroemd schrijver, filosoof in de tijd voor de 2e Wereldoorlog. Spanje is verscheurd door een burgeroorlog. Franco tegenover de anti-fascisten. Zoiets als nu in Syrië. De machthebber tegenover de machte- loze. Het is: Oog om oog, tand om tand. De katholieke kerk kiest de kant van de machtigen - zoals zo vaak. Unamuno schrijft een verhaal, het is een van zijn laatste:
In het kleine dorp in de vlakte ergens in Spanje leven de mensen hun leven en ze hebben het er goed. Niet in de laatste plaats komt dat door hun dorpsgeestelijke, een priester, die bij iedereen geliefd is. De kerk zit elke zondag vol. Hij heeft voor iedereen een goed en passend woord. Niets is hem te veel. Hun priester is een echte heilige. De dorpsbewoners dragen hem op handen. Maar dan gebeurt er iets. Dan gebeurt er iets. Na jaren keert een van de dorpelingen terug uit de vreemde. Terug naar zijn roots. Hij heeft in de tussentijd het leven leren kennen. Hij kent de aardsheid van het dagelijks bestaan en heeft het aan den lijve ondervonden. Geloof is voor hem niet langer aan de orde. Hij heeft geleerd: Geloof is een zoethoudertje, iets voor vrouwen en dwazen, opium van het volk. Zo keert hij terug. Maar op de een of andere manier raakt hij na verloop van tijd toch geïntrigeerd door hun ‘heilige’ priester, die dag in dag uit het ritueel uitvoert. Mensen troost, het goede doet. Hij wil hem begrijpen: wat beweegt hem, wat is zijn geloof. Het komt zelfs zover dat hij niet langer vòòr de kerk blijft staan, maar ook naar binnen gaat en wekelijks de kerkdienst bezoekt en onder het gehoor van de voorganger zit, nog steeds zonder te geloven. Uiteindelijk, na jaren intens contact, uiteindelijk, na lange gemeenschappelijke wandelingen, ontfutselt hij op diens sterfbed het geheim van de priester. Wat hem dreef en inspireerde. Deze vertelt hem onder tranen: ‘Ik geloof al lang niet meer wat ik zou moeten geloven. Er is geen hemel, er bestaat geen God. Maar ik weet wel, dat de mensen het willen horen, ze willen horen dat ze moeten geloven in een God. Ze willen horen dat er een toekomst is, dat het leven ergens toe dient. En daarom leid ik elke dag de dienst in de kerk, daarom bid ik, daarom bezoek ik de mensen.’
Doet hij het voor zichzelf? Verloochent hij zichzelf ten koste van het goede voor de ander? Is hij dan een martelaar? Of een heilige?
En dan, als hij gestorven is, neemt zijn vriend zijn taak over. Hij doet als de priester, maar zonder geloof in een hoger iets. Het goede doen zonder geloof in iets hogers. Is hij dan ook een heilige of is hij een martelaar.

Het is een intrigerend verhaal, en actueel.
Het brengt ons naar de vraag: wat is de dragende kracht in ons leven. Waar vallen we op terug als we het moeilijk hebben of als het ons goed gaat? Vallen we terug op het leven zelf: zo is het nu eenmaal, dat is nu eenmaal de gang van het gaan. Of vallen we terug op onze droom, ons verlangen, of een heimwee naar hoe het ook had kunnen zijn. Of moeten we toegeven dat we niet mèèr zijn dan een plant: we leven het leven dat we leven, worden gevoed, groeien op en sterven af. Een plant met bewustzijn.
De beide mannen uit het verhaal vinden op de een of andere manier troost en steun in een ritueel, zonder dat ze in de achtergrond van dat ritueel ook maar iets geloven. En toch. Het geeft hen een zekere basis.
Iemand vroeg: ‘Wat geloof jij nou eigenlijk. Ik zelf heb niet zoveel met het geloof. Maar jij. Jij.’ Dat is me nogal een vraag. Het is een vraag die thuishoort in de intimiteit van een dialoog, een gesprek waarvan het einde open is, een conclusie is uit den boze. Het is iets dat je kunt zeggen in een tempel, een kerk, een vertrouwde woning.
Wat geloof jij nou eigenlijk?
Er is een bekend en mooi gedicht van Gerard Reve. Hij noemt het Dagsluiting. Die titel is belangrijk. Met andere woorden, aan het einde van de dag, als afsluiting, als alles is gebeurd, het leven zich die dag heeft voltrokken, dan komt de reflexie, het terugkijken. En dan kan hij het volgende gedicht schrijven:

DAGSLUITING

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.

Zoiets. Zekerheid en twijfel en toch geborgenheid.
Leunen in de taal van je traditie.

Zou het kerstverhaal daar misschien iets mee te maken kunnen hebben? Zou het een nieuw licht kunnen werpen op die vraag: waar doe je het voor?
Misschien.
Allereerst is er de vertrouwdheid van het jaarlijks ritueel. Ere zij God, het Kerstverhaal, de boom, het eten. Dat is een bedding. Dat is voedsel voor de ziel.
Dat vraagt ook om meer.
Je zult maar gewoon aan het werk zijn, als herder, als leidinggevende, als werkgever of werknemer, of aan het ontspannen. Wat dan ook. En opeens word je opgeschrikt. Er gebeurt iets, dat je niet had verwacht. Iemand vertelt: ‘Heb je al gehoord dat…’ En het leven wordt daarna nooit meer als het was. ‘Weet je al…’, en de wereld draait een slag. Eerst dringt het niet tot je door, maar langzaam komt het tot leven. En je staat op, want je moet verder. Je moet lopen en je loopt richting een licht. Want je weet: als ik hier blijf zitten, dan is dat het einde. Je weet dat als je toegeeft aan je angst, kom je niet verder. Daarom: wees niet bang. De roep van de engel.Ook al ben het het wel.
Richting licht. Richting licht, dat steeds feller wordt en nietig is tegelijk.

Ik herinner me dat wij met een groep vrienden jaren geleden wandelden in Ierland. We liepen en genoten, langs de kust van de Oceaan. Het was er werkelijk prachtig. Opeens was er een vrouw die ons staande hield en zei: ‘Weet je wel dat als je dát weggetje neemt, dat er dan een bron is. Een oude bron. Ik weet dat, omdat ik er al jaren lang voor zorg.’ Waarom luisterden wij naar haar. Waarom liepen we om en namen we niet de kortste route. En er was een bron, mooi gelegen met uitzicht op de oneindige zee, een bron die ergens in de oertijd ontsprong, een bron die een verhaal vertelde: dat er leven is dat stroomt. En dat je dat water mag drinken. Het was een heilige plek, die ons deed opademen.
Waarom weet ik dat nog? Ik denk, omdat die vrouw echt was. Ze vertelde met haar hart, ze sprak met haar ogen.
De herders zagen een kind en vielen in aanbidding neer. Dat is het verhaal. Maar het èchte verhaal is, dat zij iets zagen dat hen raakte. Dat licht in hun ogen bracht en waardoor het leven nooit meer zou zijn als het was.

Terug naar het verhaal van Unamuno.
Kun je zonder geloof leven. Zeker wel.
Kun je zonder een bedding leven en bestaan. Zeker wel. Er zullen altijd mensen zijn die het bed voor je opmaken.
Vanuit het besef dat er in het leven meer is dan er is.
Licht dat schijnt en verwarmt. Door alles heen.

Amen.

Litt:
Michuel de Unamuno: Heilige en martelaar. Uitg. Papieren Tijger, Breda, 2002
Christine Gruwez: Meditaties over Onmacht, uitg. Via Libra, Antwerpen, 2013




Twee teksten die gelezen zijn. Een tekst in het begin bij wijze van inleiding en een gebedstekst.


Bij wijze van Inleiding

Ik lees het eerste gedeelte van een gedicht. Het is van de dichter J.C. van Schagen. Hij woonde in Domburg, overleed in de jaren negentig van de vorige eeuw. Van Schagen was een weter, iemand die iets hoorde en voelde dat anderen niet op die manier hoorden en voelden.
Ik lees het gedicht ‘Boodschap’:

Soms in de nacht komt het bericht
het komt als een schoon vizioen
van zonnig landschap, Tahiti, palmen
en groot gebladerte van Rousseau-le-douanier
diep beneden een blauwe zee
weelderig en heerlijk is deze wereld,
een teder feest van zoete avonturen
een heimelijk paradijs, wonderen wuiven rondom
bloemen en vogels en overal dat stille klateren
dat zachte, heldere zingen hoog in de zoele lucht
alles wordt nu licht en blij, een grote tijd gaat komen
morgen - en dan opeens is het weg

er is niets meer
een groot zwart gat
doodstil

Wat eerst zo mooi en harmonieus was, is opeens verdwenen. Het is alsof de dood zijn intrede heeft gedaan.
Aan de ene kant is er het verlangen. Aan de andere kant is er een stem, een roepen, dat van elders komt. Twee bewegingen. De ene vooruit, de andere vanuit de toekomst naar mij toe. En hier en nu ontmoeten ze elkaar. Wat zegt die stem. Is het misschien de stem die van mijzelf is en die ik als het ware projecteer. Is mijn verlangen een projectie van wat ik wil. Of is er toch een meer?
Verlangen is niet hetzelfde als begeerte. Begeerte is vast willen houden, omklemmen, niet willen of kunnen loslaten. Het is aards ten top. Verlangen is meer open, kan voeden en helen. Verlangen heeft te maken met op weg gaan, met loslaten van wat je vasthoudt in zijn greep, in wat voorbij is of wat voorbij moet zijn.  
Van Schagen dicht ergens in een heel kort gedichtje:
er is een roepen
er is een verstaan
het komt het komt van heel ver



Gebedstekst

Het wil maar niet stil worden
een wereld vol onrust voert
een gevecht op leven en dood
slaat neer waar men wil opstaan
maakt ziek waar men wil genezen
breekt waar mensen zich buigen.

Het wil maar niet stil worden
altijd is er een nachtengel
een stem die zich verheft
die kwaad bij de naam noemt
die niet kan zwijgen omdat
die spreekt als een kind pasgeboren.

Het wil maar niet stil worden
omdat er diep in ons ligt verborgen
een goddelijk kind
een glimlach van God
een hoopvolle gedachte
die wacht op het moment van geboorte.

Eens zal het stil worden
als in mijn hart zich voltrekt
wat eens is voltrokken
en altijd zal zijn
de komst van een kind
ik ben het zelf en de wereld verandert.



Brieven aan mijn 'ongelovige' kinderen, Brief 24

Lieve kinderen.

We gaan verder met kerst. Kerst bestond natuurlijk nog niet in die tijd. Er was wel een soort zonnewendefeest rond eind december, een heidens romeins feest. Rome. de Keizer. Macht en invloed.
Ergens rond het jaar nul in de gewone jaartelling heeft de keizer van Rome bevolen dat hij hij wil weten hoe groot zijn rijk is, hoeveel mensen er wel niet wonen. Een volkstelling, die vermoedelijk jaren heeft geduurd. Historisch zijn er trouwens weinig bewijzen van een dergelijk grote telling, wel dat de onderworpen volken diep onder de indruk van de macht van Rome waren. Het verhaal vertelt dat Jozef naar zijn geboortestad reist, dat is Bethlehem waar zijn oervoorvader David vandaan komt. Hij neemt zijn zwangere verloofde mee. Dáár in Bethlehem moet kennelijk Jezus worden geboren. Veel later heeft heeft men dat min of meer ook voor waar aangenomen, als de volgelingen van Jezus na zijn dood hem zien als de grote opvolger van de legendarische koning David. Ze trekken uit Noord Israël waar Nazareth ligt, naar Bethlehem, niet ver van Jeruzalem. Een hele tocht. Als je nu de vluchtelingenstromen ziet op de tv, kun je misschien iets van de omstandigheden in die tijd voorstellen. In Bethlehem is het tjokvol. Met moeite vinden ze nog een slaapplaats. En jawel, net in die nacht wordt het kind geboren. Merkwaardig overigens dat er over die volkstelling later niets meer wordt verteld. En of Jezus nou geregistreerd is of niet, we komen het niet te weten. Dat bewijs van zijn geboorte is er niet! Sterker, nergens in de annalen uit die tijd wordt over deze Jezus ook maar enige melding gemaakt. De jonge moeder Maria legt haar baby in een bak die voor het voer van beesten is bestemd.
Iets verderop in de vlakte zitten herders te kleumen bij hun kampvuur. Het kan ‘s nachts ontzettend koud zijn in die streken. Dan is er opeens een fel licht aan de hemel en verschijnen er engelen die zingen. Een visioen. Ze zingen: ‘Vrede op aarde en eer aan God in de hoge.’ Een van de engelen spreekt en zegt: ‘Je moet niet bang zijn. Er is een kind geboren niet ver van hier. Dat kind zal de wereld redden.’ Zo snel ze kunnen gaan de herder richting baby en vallen in aanbidding er voor neer. Maria glimlacht en zegt niets. Alles wat ze hoort, bewaart ze in haar hart.
De herders vertrekken en vertellen aan iedereen die ze tegenkomen, wat ze hebben beleefd.
Maar dat leidt er niet toe dat de mensen de volgende dag in drommen naar de baby gaan kijken.
Naar joods gebruik laten de ouders hun kind besnijden, acht dagen later. Dat gebeurt in de tempel. Er is daar een oude wijze man, Simeon, die zijn hele leven al heeft gewacht op de redder van de wereld. De profeten uit oude tijden hadden die al aangekondigd. Du moment dat hij Jezus in zijn armen houdt, ziet hij dat dit het kind is waarop hij altijd al had gewacht. En hij zingt een lied. Ook is er een oude profetes, Anna, die na de dood van haar man dag en nacht in de tempel woont, om dichtbij God te zijn. Ook zij is onder de indruk en prijst het kind.
Daarna gaan Jozef en Maria met hun kind terug naar Nazareth.
Maar eerst gebeurt er nog iets, dat alles door de war gooit.

Ergens in het Oosten, richting Irak/Mesopotamië valt het een aantal geleerden op, dat er iets bijzonders aan de sterrenhemel te zien is. Jupiter en Venus staan in een heel unieke verhouding tot elkaar. En zoals gebruik in vroeger tijden, de sterren, de kosmos (en dus de goden) geven aanwijzingen voor het leven op aarde. Immers, daarboven in de hemelen wonen de goden. De geleerden breken zich het hoofd en komen tot de conclusie dat er in het Westen een koningskind geboren moet zijn. Ze reizen af. Een en en ander doet ook wel denken aan de manier waarop in Tibet de nieuwe Dalai Lama wordt ontdekt.
Na dagen reizen komen de geleerden (wijzen) in Palestina aan. Ze vragen audiëntie aan bij de koning, Herodes. Jawel daar is 't ie weer. Een koningskind moet immers  aan het hof geboren worden! Herodes weet van niks. Hij zet zijn raadgevers erop en die ontdekken dat in het joodse geloof in de oude geschriften een nieuwe koning wordt verwacht en dat aangegeven wordt dat deze in Bethlehem wordt geboren. Herodes, slim, vertelt het de drie wijzen en vraagt hen op hun terugtocht bij hem verslag te doen, opdat hij ook de nieuwgeboren koning eer kan bewijzen. In Bethlehem aangekomen, vinden ze inderdaad het kind. Ze brengen het geschenken, goud, wierook en mirre. Zeer kostbaar. Daarna willen ze terug naar huis, maar eerst nog langs Herodes. 's Nachts echter krijgen ze in een droom te horen dat dat niet zo'n goed idee is. 'Mijd Herodes en ga rechtstreeks terug naar huis', luidt de boodschap. Zo gezegd, zo gedaan.
Herodes ontsteekt in woede als hij verneemt dat ze al terug zijn gegaan. Daarbij komt, dat hij iets anders van plan was. Een nieuw kind is immers een bedreiging voor zijn troon. Hij geeft daarom het bevel dat alle kindjes jonger dan twee jaar in Bethlehem en omgeving gedood moet worden. Een gruwelijke slachtpartij. (Historisch is daarover trouwens niets bekend, wel dathij een wreed koning was) Maar vandaag de dag verwondert ons niets meer. Gelukkig heeft ook Jozef een droom gehad: vlucht, vlucht naar Egypte. En dan zien we het bekende beeld van de man en vrouw met het kindje trekkend door de woestijn naar Egypte. Dezelfde route die hun voorvader Jozef ook onvrijwillig was gegaan eeuwen geleden.
Interessant al die parallellen en toevalligheden.

Dat was als intermezzo het kerstverhaal in een  notendop,.
Volgende keer gaan we weer eeuwen terug naar het moment dat de Israëlieten zich vestigen in het land Kanaän.

Meindert